Waterbeestjes

Waterbeestjes vind je in allerlei soorten en maten. Sommige waterdiertjes zitten maar een deel van hun leven in het water, bijvoorbeeld de larven van libellen, waterjuffers, kevers en eendagsvliegen. Andere waterdiertjes blijven hun hele leven in het water wonen, zoals watervlooien en waterslakken. Het ene dier leeft op het water (bijvoorbeeld schaatsenrijders) en het andere blijft altijd onder water (bijvoorbeeld de gewone poelslak).

Hieronder vind je meer informatie over de verschillende soorten die op de picknicktafel ook al aan bod kwamen.

Jufferlarven (Zygoptera) en libellenlarven (Anisoptera)

Libellen en juffers lijken veel op elkaar, ze maken dan ook deel uit van dezelfde familie. Je denkt bij deze soorten misschien niet zo één, twee, drie aan waterbeestjes, omdat je ze vooral kent als grote, vliegende insecten. Maar wist je dat zowel juffers als libellen vaak een veel groter deel van hun leven onder water doorbrengen dan boven water? Van het moment dat ze uit het eitje komen tot het moment dat ze volwassen zijn leven ze namelijk als larve in het water! Deze fase in het water duurt enkele maanden tot enkele jaren, terwijl de periode waarin ze vliegen slechts enkele weken duurt. Het zijn dus met recht waterbeestjes!

Het woord larve is bij libellen en juffers eigenlijk niet helemaal juist, omdat echte larven (zoals die van kevers en vlinders) een verpopping doormaken. In de pop maken ze een volledige gedaantewisseling mee, denk maar eens aan het verschil tussen een rups (larve) en een vlinder. Bij libellen en juffers gebeurt dat niet, maar zij vervellen zich tijdens hun groei een aantal keer. Vlak voor de laatste vervelling kruipen de larven het water uit. Ze barsten dan voor de laatste keer uit hun oude huidje en hebben dan ineens twee paar volledig functionele vleugels! De vleugels zaten helemaal opgevouwen op de rug, dus moeten ze eerst helemaal opgepompt worden. Daarna kunnen ze dus vliegen, maar zwemmen gaat niet meer. Er is dus sprake van een gedeeltelijke gedaanteverwisseling, maar geen verpopping. Naast libellen en juffers zijn er nog veel meer insecten die in plaats van een verpopping alleen een aantal vervellingen doormaken. Denk bijvoorbeeld aan wantsen, cicaden, krekels, sprinkhanen en wandelende takken. Ook voor andere geleedpotigen zoals spinnen, mijten, teken en zelfs krabben en kreeften geldt dit. De onvolwassen exemplaren van deze dieren noemen we ‘nimfen’ in plaats van larven en ze lijken, in tegenstelling tot echte larven, vaak al behoorlijk op de volwassen dieren, maar dan een stuk kleiner. Toch blijven we de nimfen van libellen en juffers larven noemen, omdat ze in de volksmond al zo lang zo heten dat het alleen maar verwarring zou veroorzaken als je een andere naam gaat gebruiken.  

De juffer- en libellenlarven die onder water leven zien er dus anders uit dan de volwassen dieren die je kunt zien vliegen in de zomer. Ze hebben net als volwassen libellen en juffers een aantal overeenkomsten, maar ook een aantal duidelijke verschillen. Het zijn allebei langwerpig gebouwde, felle roofdiertjes die van alles wat in het water langs zwemt en kruipt, vangen en oppeuzelen. Voor de grotere libellelarven zijn zelfs kikkervisjes en kleine visjes niet veilig! Om hun prooien te vangen hebben ze een speciaal ‘vangmasker’, een uitklapbare onderlip met scherpe kaken. Deze kunnen ze pijlsnel uitklappen om prooien te verrassen. Verschillen tussen libellen- en jufferlarven zijn onder andere de grootte en lichaamsbouw. Jufferlarven (onderste foto) zijn in vergelijking met libellenlarven (bovenste foto) over het algemeen kleiner en slanker gebouwd, net als de volwassen dieren. Het belangrijkste verschil zit aan de punt van het achterlijf. Bij juffers vind je aan de staartpunt altijd een drietal bladvormige aanhangsels. Hierin zitten kieuwen, zodat ze onderwater kunnen ademhalen. Bij libellenlarven vind je hier alleen een paar korte uitsteekseltjes die wat op doorntjes lijken. Libellelarven hebben namelijk kieuwen in het lichaam zitten, waarmee ze ademhalen. 

Zowel jufferlarven als libellenlarven kom je regelmatig tegen als je met een schepnet gaat vissen in de sloot of andere wateren. Nu kun je ze dus herkennen en uit elkaar houden en weet je ook dat het eigenlijk meer waterbeestjes dan vliegbeestjes zijn!

Bootsmannetjes (Notonectidae)

De bootsmannetjes vormen een familie van insecten die in het water leven. Ze behoren tot familie van de wantsen. Als je een bootsmannetje in de natuur tegenkomt, zie je misschien niet zo goed dat ze lijken op andere wantsen. Dit komt doordat je bootsmannetjes eigenlijk altijd op hun kop ziet! Als je ze ziet is dat meestal als ze vlak onder het wateroppervlak aan het zwemmen zijn en dat doen ze op hun rug, je ziet dus eigenlijk altijd de buik. Als je hem uit het water haalt en omdraait, zie je dat ze toch heel erg lijken op andere wantsen. 

Bootsmannetjes zijn goed aangepast op het leven in het water. Zo hebben ze een gestroomlijnde en gekielde rug, eigenlijk net als een boot. Hierdoor hebben ze een snelle ‘rugslag’. Ook zijn de achterste twee poten langer, breder en sterker dan de andere vier poten, deze gebruiken ze dan ook voor het zwemmen. Ondanks dat ze altijd in het water leven, kunnen ze ook goed vliegen. Deze eigenschap gebruiken ze alleen om zich van het ene naar het andere water te verplaatsen. Als ze per ongeluk toch op het land terecht komen zijn ze vrij hulpeloos en proberen ze met kleine, onhandige sprongetjes het water weer te bereiken. 

Net als juffers en libellen ondergaan jonge bootsmannetjes geen verpopping voordat ze volwassen worden. De jonge, onvolwassen dieren noem je dan ook nimfen. De nimfen van de bootsmannetjes lijken op kleinere versies van de volwassen dieren. Het belangrijkste verschil is dat de nimfen nog niet kunnen vliegen en zich niet kunnen voortplanten. Bootsmannetjes zijn kleine roofdiertjes, ze leven van allerlei andere onderwaterdiertjes. Zelf kikkervisjes en kleine visjes worden af en toe gevangen! Ze kunnen met hun kaken ook best gemeen bijten, dus kijk een beetje uit als je een keer één vangt. Ze hebben geen kieuwen, dus ze moeten naar het oppervlak komen voor zuurstof. Ze kunnen tussen de haartjes op hun buik een voorraadje lucht opslaan, waar ze onder water zuurstof uit kunnen halen. Daardoor hoeven ze minder vaak naar het oppervlak te komen om verse lucht te halen.

De soort op de foto is een gewoon bootsmannetje, de algemeenste soort in Nederland. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar ze allemaal zijn waargenomen.

Schaatsenrijders (Gerridae)

Het is niet moeilijk om te bedenken hoe de schaatsenrijders aan hun naam komen. Als je er eentje vindt in een vijver en deze een tijdje in de gaten houdt, ben je er snel uit! Net als bootsmannetjes zijn schaatsenrijders wantsen die houden van het water, maar in plaats van onder water leven ze op het water! Doordat ze heel licht zijn en hun gewicht goed verdelen met hun lange poten, kunnen schaatsenrijders op het wateroppervlak staan zonder er doorheen te zakken. Op de overgang van water naar lucht zit een lichte spanning op het water, dit heet oppervlaktespanning en het is sterk genoeg om hele lichte dingen te dragen. Naast schaatsenrijders maken bijvoorbeeld ook vijverlopers, waterspinnen en springstaartjes er gebruik van. Je kunt de oppervlaktespanning zwakker maken door bijvoorbeeld zeep aan het water toe te voegen. Op water met zeep zouden deze beestjes niet kunnen lopen. Je moet natuurlijk geen zeep in de natuur gebruiken, maar je kunt dit wel thuis testen! Vul thuis een bakje met water en plaats heel voorzichtig een heel licht voorwerp dat niet uit zichzelf drijft, bijvoorbeeld een naald, op het wateroppervlak. Als dat gelukt is, voeg dan wat zeep aan het water toe. Je zult zien dat de oppervlaktespanning het voorwerp dan niet meer kan dragen en dat het zinkt. 

Er is een goede reden voor schaatsenrijders om precies op het water te willen leven. Er is namelijk altijd veel voedsel te vinden! Insecten die in het water vallen zijn vaak hulpeloos en dus makkelijke prooien. De schaatsenrijders kunnen zulke prooien ook makkelijk vinden, doordat ze de trillingen die een spartelend insect in het water veroorzaakt kunnen voelen met hun poten. Rond een grotere prooi, zoals een te water geraakte honingbij, verzamelen zich soms grote groepen schaatsenrijders die allemaal een graantje mee hopen te pikken van de feestmaaltijd!

Net als bootsmannetjes kunnen de meeste volwassen schaatsenrijders prima vliegen, maar doen ze dat eigenlijk alleen om van het ene water naar het andere te komen. Zo kunnen ze bijvoorbeeld nieuw leefgebied koloniseren. De soort op de foto is een rossige schaatsenrijder. Deze soort is in Nederland zeer zeldzaam en is alleen bekend van Terschelling en twee locaties in Noord-Brabant. Klik maar eens op het kaartje. Kortgeleden is de soort voor het eerst ook in Groningen gevonden, maar dit staat nog niet op de kaart.

Kokerjuffers (Trichoptera)

In tegenstelling tot veel andere insecten kennen we de kokerjuffers beter als larve dan als volwassen insect. Als volwassen insecten zijn het kleine, vlinderachtige beestjes die schietmotten worden genoemd, maar als larve vallen ze meer op door hun bijzondere eigenschap. Ze leven namelijk in zelfgemaakte huisjes die ze met zich meedragen! Deze huisjes zijn meestal langwerpig en cilindervormig net als een koker, vandaar de naam kokerjuffers. Kokerjuffers maken hun huisjes van materialen die ze verzamelen in hun omgeving, zoals zandkorrels, kleine kiezelsteentjes, stukjes planten, maar ook schelpjes of stukjes van slakkenhuisjes. Soms gebruiken ze zelfs een slakkenhuisje waar de slak nog in zit! Als ze stukjes van planten gebruiken, hebben ze die vaak zelf op maat ‘gekipt’ met hun kaken. Sommige soorten gebruiken allerlei materialen door elkaar, maar andere soorten zijn iets kieskeuriger. Soms hebben ze zo’n sterke voorkeur voor een bepaald soort materiaal dat je de soort(groep) daaraan kunt herkennen.

Alle kokerjuffers leven als larve in het water. Sommige soorten zijn gewoon in tuinvijvers te vinden. Als je kleine, cilindervormige hoopjes materiaal over de bodem ziet bewegen, terwijl er geen stroming is, is de kans groot dat je naar kokerjuffers aan het kijken bent! Als je heel goed kijkt kun je de kopjes en de pootjes uit de koker zien steken als ze bewegen. In tegenstelling tot juffers en libellen maken de kokerjuffers wel een verpopping door. Ook op het land kun je wel eens beestjes tegenkomen die heel sterk op kokerjuffers lijken. Er is namelijk een groep microvlinders (hele kleine vlinders), de zakdragers, waarvan de rupsen ook huisjes maken van allerlei materialen die ze in hun omgeving vinden. Deze diertjes worden daarom ook wel eens ‘landkokerjuffers’ genoemd. 

Waterpissebedden (Asellidae)

Pissebedden kennen de meeste mensen van vochtige, donkere plekjes. Je kunt ze bijvoorbeeld vinden in bossen, tuinen en soms zelfs in schuren. Maar ook in het water leven pissebedden! Dit zijn andere soorten dan de pissebedden die je op het land kunt vinden. Hij leeft van allerlei afval zoals blad- en plantenresten. Ook in water met maar weinig zuurstof kunnen ze nog goed leven. Als er genoeg voedsel in het water aanwezig is, kan hij massaal voorkomen.

Het mannetje is een stuk groter dan het vrouwtje. Voor de paring klemt hij het vrouwtje eerst vast en kan dan meerdere dagen met haar blijven rondlopen, voordat de echte paring plaatsvindt. De eieren ontwikkelen zich in een speciale broedbuidel op de buikzijde van het vrouwtje. Ook de pas uitgekomen pissebedjes blijven nog een tijdje in deze buidel, voordat ze zelfstandig hun weg gaan.

Net zoals landpissebedden, is de waterpissebed geen insect, maar een kreeftachtige.

Er komen in Nederland een aantal soorten zoetwaterpissebedden voor en de gewone zoetwaterpissebed is de meest algemene. Klik maar eens op het kaartje.

Geelgerande waterroofkever (Dytiscus marginalis)

De geelgerande waterroofkever is een grote kever die in het water leeft. De basiskleur is zwart, maar rond het borststuk en de buitenkant van de dekschilden zie je een gele rand. Mannetjes en vrouwtjes kun je uit elkaar houden doordat de groeven in het dekschild bij vrouwtjes veel grover zijn dan bij mannetjes. Net als veel andere insecten zijn ze aangepast aan het leven in het water. Ze hebben krachtige, brede zwempoten waarmee ze snel kunnen zwemmen. Ook hebben ze een afgeplat, gestroomlijnd lichaam. Ze kunnen wel vliegen, maar doen dat alleen om van het ene water naar het andere te komen. Ze doen dat vaak in de schemering en het donker. Omdat de lange zwempoten niet echt geschikt zijn om mee te lopen, bewegen ze zich heel onhandig voort als ze per ongeluk op het land terechtkomen. Dat gebeurt wel eens als ze een glimmend oppervlak, zoals bijvoorbeeld de motorkap van een auto, aanzien voor een waterpartij. 

De soort doet zijn naam eer aan, want het is een zeer fel roofdier. Ze eten bijna alles wat ze te pakken kunnen krijgen, vooral insecten(larven) staan op het menu. Maar ook prooien die veel groter zijn dan de kever zelf, zoals kikkers, salamanders en kleine vissen, zijn niet veilig! Om deze reden wordt de soort gevreesd door sommige vijverliefhebbers, vooral mensen die gehecht zijn aan de amfibieën in de vijver en mensen die goudvissen of koikarpers kweken zien ze liever gaan dan komen. 

De larven doen qua roofzucht niet veel onder voor de volwassen dieren. Ze zien er heel anders uit, met een langwerpig dun lichaam zonder dekschilden, maar ze hebben indrukwekkende kaken met gifklieren en ze zijn zeer agressief. Het dieet van de larven is ongeveer hetzelfde als dat van de volwassen dieren. Ook andere geelgerande waterroofkevers zijn overigens niet veilig, zowel de larven als de volwassen kevers nemen soms wel eens een soortgenoot te grazen. Een larve zal echter niet snel een volwassen kever aanvallen, daarvoor is de bepantsering van de volwassen kevers te hard. Andersom gebeurt echter wel regelmatig. Zowel de volwassen kevers als de larven kunnen pijnlijk bijten en zullen dit ook zeker proberen als je ze vastpakt, dus bewonder ze vooral van een afstandje!

Verspreiding

De geelgerande waterroofkever wordt ook vaak de gewone geelrand genoemd om verwarring met de andere soorten te vermijden. Deze soort is de meest algemene van de in Nederland voorkomende geelgerande waterroofkevers. Hij houdt van stilstaande of langzaam stromende wateren met voldoende water- en/of oeverplanten. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar ze allemaal worden waargenomen!

Tuimelaar (Cybister lateralimarginalis)

De tuimelaar is een soort waterroofkever die vaak wordt aangezien voor de geelgerande waterroofkever. Ze lijken dan ook heel sterk op elkaar, maar er zijn een aantal verschillen waardoor je kunt zien of je met een tuimelaar of met een geelgerande waterroofkever te maken hebt. Ten eerste is de tuimelaar in vergelijking met de geelgerande waterroofkever duidelijk breder van achter. Je zou kunnen zeggen dat de tuimelaar wat meer druppelvormig is dan de geelgerande waterroofkever, die wat meer ovaal is. Ten tweede loopt de gele rand bij de tuimelaar alleen langs de randen van het lichaam, terwijl bij de geelgerande waterroofkever ook het hele borststuk een gele rand heeft. Om het extra ingewikkeld te maken is er ook nog een andere soort geelgerande waterroofkever, de veengeelgerande waterroofkever, die dan weer geen geel omrand borststuk heeft, maar die heeft dan wel weer een geel kraagje, wat de tuimelaar niet heeft.

Verder zijn er ook qua levensstijl veel overeenkomsten tussen de soorten. Zowel de larven als de volwassen kevers zijn bij beide soorten felle jagers. Ze eten ook min of meer dezelfde prooien: (larven van) andere insecten, kikkervisjes en soms zelfs visjes en salamanders. Net als de geelgerande waterroofkever kan ook de tuimelaar prima vliegen, maar komt hij op het land maar moeizaam vooruit. Vliegen doen ze vooral om nieuwe leefgebieden te zoeken. Ze doen het zelden, maar als ze het doen, is dat vaak ’s avonds of ’s nachts.

Verspreiding

Ook de tuimelaar is een vrij algemene soort die in verschillende soorten wateren door heel Nederland aangetroffen kan worden. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar de soort allemaal is waargenomen.

Waterkevers (Coleoptera)

De geelgerande waterroofkever en de tuimelaar die ook beschreven worden, zijn natuurlijk ook waterkevers, maar er zijn in Nederland nog veel meer soorten waterkevers te vinden! Sommige soorten zijn heel klein, maar anderen kunnen juist erg groot worden. Een bekend voorbeeld van een klein waterkevertje is het schrijvertje. Ze zien eruit als kleine, langwerpige, metalen bolletjes die over het wateroppervlak scheren (hoewel ze ook onder water kunnen zwemmen). Deze soort is vooral bekend, omdat ze soms op het wateroppervlak heel snel kleine cirkeltjes zwemmen. Ze doen dat vaak in groepen en dan lijkt het bijna een soort dans. Om deze reden worden ze ook wel draaikevertjes genoemd.

De grote spinnende watertor is juist een hele grote waterkever. Ze kunnen bijna 5 centimeter lang worden! In tegenstelling tot de geelgerande waterroofkever en de tuimelaar is deze kever geen jager, hij eet alleen maar dode dieren en plantaardig voedsel. Het interessante is, dat de larve van deze kever juist wel een hele felle rover is. Zijn naam heeft de grote spinnende watertor te danken aan het feit, dat de vrouwtjes een soort cocon spinnen om de eitjes in te leggen. Spinnen en rupsen maken ook veel gebruik van spindraden, maar voor kevers is het vrij bijzonder. 

De kever op de foto is een gegroefde haarwaterroofkever. De naam verraadt al dat het geen vegetariër is. Ook deze soort heeft wel iets weg van de geelgerande waterroofkever, maar blijft een stuk kleiner: minder dan 2 centimeter lang. Ook de larve is een roofdier. Doordat de soort en stuk kleiner blijft dan de grotere waterroofkevers zoals de geelgerande waterroofkever en de tuimelaar, zijn ook de prooien waar ze op jagen minder groot. Dit geldt zowel voor de volwassen kevers als voor de larven. Ook de gegroefde haarwaterroofkever is vrij algemeen en kun je in het grootste deel van het land wel vinden. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar de soort allemaal is waargenomen.

Staafwants (Ranatra linearis)

De staafwants is een grote wants, die lijkt op een wandelende tak. De staafwants is familie van de waterschorpioen, wat je vooral kunt zien aan zijn lange adembuis en zijn voorste grijppoten. Ook de levenswijze van de staafwants is vergelijkbaar met die van de waterschorpioen. 

De staafwants is een traag insect en verschuilt zich graag tussen smalle, rechtopstaande planten, zoals bijvoorbeeld riet. Als je een staafwants verstoort of pakt, houdt hij zich stijf en lijkt dan erg op een takje. Doordat hij lijkt op een plantenstengel, valt hij nauwelijks op. Zo wacht hij geduldig tot er een prooi binnen het bereik van zijn vangklauwen komt. De staafwants eet allerlei kleine waterdiertjes, zoals muggenlarven, insecten en kleine visjes.

De staafwants vind je op veel plekken in Nederland. Het water moet genoeg water- en oeverplanten hebben, zodat ze zich daarin kunnen verschuilen. Op die manier kunnen ze stil in de planten hangen om een nietsvermoedende prooi te pakken. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar deze soort pas nog is gevonden.

Waterschorpioen (Nepa cinerea)

De waterschorpioen is geen echte schorpioen, maar een voor mensen totaal ongevaarlijke wants. Zijn uiterlijk heeft wel iets van een schorpioen. Hij leeft voornamelijk onder water, maar kan ook vliegen. De lange stekel aan zijn lijf is geen steekwapen, maar een soort snorkel (adembuis). Deze steekt hij net boven het wateroppervlak, zodat hij onder water kan blijven ademen.

Opvallend zijn ook zijn stevige, voorste poten, die aangepast zijn om een prooi te grijpen. Het menu bestaat uit kleine waterdiertjes, zoals muggenlarven, waterinsecten en kleine visjes. De waterschorpioen gaat niet actief achter zijn prooi aan, maar verstopt zich roerloos tussen planten. Door zijn platte lijf en bruine kleur valt de waterschorpioen nauwelijks op tussen dode bladeren in het water. Als er een nietsvermoedende prooi in de buurt van zijn grijppoten komt, slaat hij toe.

Waterschorpioenen leggen hun eitjes in plantendelen. Uit de eitjes komen kleine waterschorpioenen die nog geen vleugels hebben (nimfen). Pas als de nimfen volwassen zijn geworden, kunnen ze ook vliegen. 

Verspreiding

De waterschorpioen leeft op veel plaatsen in Nederland. In het water en langs de oever moeten wel waterplanten aanwezig zijn, zodat ze zich kunnen verstoppen tijdens het jagen. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar de waterschorpioen pas nog is gevonden. 

Waterspin (Argyroneta aquatica)

De waterspin is de enige spin die daadwerkelijk onder water leeft. De spin weeft een web onder water tussen waterplanten en maakt een luchtkamer (luchtbel) door het web te vullen met lucht. Zo is de spin in staat om onder water adem te halen. Wel moet ze de lucht regelmatig verversen. Daarvoor steekt ze haar achterlijf boven het water, waardoor er lucht blijft hangen tussen de haren van haar lichaam. De lucht neemt ze zo mee naar haar web. 

De waterspin leeft van allerlei waterbeestjes, van insecten tot kleine visjes. Ze wacht geduldig in haar luchtbel, totdat haar gevoelige poten de trilling van een mogelijke prooi waarnemen. Ze verlaat dan snel even haar bel om de prooi te grijpen met haar giftige kaken. Vervolgens wordt de prooi in de luchtbel opgepeuzeld. 

Pas goed op, de beet van de waterspin is voor ons niet gevaarlijk, maar wel erg pijnlijk!

Verspreiding

De waterspin komt vooral voor in water met veel zuurstof. Dat betekent ook dat het water vrij schoon moet zijn. Klik maar eens op het kaartje om te ontdekken waar deze waterspin pas nog is gezien.

Larven van eendagsvliegen (Ephemeroptera)

Eendagsvliegen worden ook wel haften genoemd. Ze leggen hun eitjes in of nabij het water. De larven (nimfen) leven in het water en komen daar soms massaal voor. De nimf leeft lange tijd onder water en gebruikt zijn kieuwen om te ademen. Je kunt de nimfen herkennen aan de drie staartdraden aan het achtereinde van het lijf. 

De meeste soorten leven als nimf voornamelijk van plantaardig materiaal, zoals algen en plantenresten. Als de nimf volgroeid is, kruipt hij naar het oppervlak. De huid van de nimf barst dan open en de volwassen eendagsvlieg kruipt langzaam tevoorschijn.

Volwassen eendagsvliegen hebben vleugels en leven maar erg kort, vandaar ook hun naam. Hun monddelen zijn heel slecht ontwikkeld, waardoor ze niet kunnen eten. Hun korte leventje kent slechts één doel: paren en eitjes afzetten. Als dit gelukt is, sterven ze.

In Nederland komen meer dan 50 soorten eendagsvliegen voor! Eén van de soorten die je zou kunnen vangen heet de gewone tweevleugel (Cloeon dipterum). Als je op het kaartje klikt, kan je zien waar deze soort pas nog is gevonden. 

Watervlooien (Cladocera)

Watervlooien zijn kleine, nog net met het blote oog zichtbare, kreeftachtigen die in het water rondzwemmen. Ze kunnen maar 0,5 cm groot worden. Je ziet deze bijna doorzichtige beestjes vaak wat schokkerig door het water zwemmen en weer een stukje uitzakken en dit de hele dag door. Watervlooien eten algjes (minuscule waterplanten) uit het water en maken zo het water schoon.

Deze diertjes moeten zelf wel heel goed uitkijken dat ze niet worden opgegeten. Jonge vissen, salamanders en larven van libellen en waterjuffers zijn namelijk dol op deze doorschijnende beestjes.

Watervlooien kunnen heel snel en heel veel jonkies maken. De vrouwtjes hebben namelijk geen mannetjes nodig om baby's te krijgen. Van de watervlooien die je ziet zijn de meeste vrouwtjes. Alleen als de omstandigheden ongunstig worden gaan de vrouwtjes met een mannetje paren en maken ze een ander soort eieren (wintereieren). Deze eieren hebben een dikker omhulsel en zijn groter. Hierdoor passen er veel minder in de broedzak van de moeders. Meestal heeft de moeder dan 1 omhulsel met daarin 2 wintereieren, terwijl er van de normale eitjes wel tientallen in de broedzak passen. De wintereieren wachten de slechtere tijden af en komen pas uit als de omstandigheden weer beter worden. Waar baby’s bij mensen in de baarmoeder in de buik van de moeder groeien, zitten de baby’s van watervlooien aan de rugzijde van de moeder in een broedzak. Van de tientallen eitjes komen er 3 tot 9 per legsel uit. Dit gebeurt in de moeder, net als bij ons mensen. De eitjes in de moeder komen al na enkele dagen uit en de jonge watervlooien blijven nog 2 tot 3 dagen in het lichaam van de moeder. Als de moeder gaat vervellen verlaten de kleintjes haar lichaam. Afhankelijk van de temperatuur groeien de jonkies in 6 tot 8 weken uit tot volgroeide watervlooien.

Watermijten (Hydrachnidia) 

Mijten zijn hele kleine beestjes die wel iets weg hebben van spinnetjes. Ze zijn inderdaad ook verwant aan de spinnen. Net als de hooiwagens onderscheiden ze zich van spinnen, doordat ze geen duidelijke scheiding hebben tussen het achterlijf en het borststuk. Het lichaam bestaat uit één deel. Je vindt mijten bijna overal ter wereld. Zelfs op de meest onherbergzame, ijskoude bergtoppen van de Zuidpool waar geen ander dier kan leven, kun je ze soms vinden! Ze komen echter niet alleen op het land voor. Een aantal soorten leeft in het water.

In Nederland komen ongeveer 270 soorten watermijten voor. De verschillende soorten hebben elk hun eigen voorkeuren wat betreft hun leefgebied. Er zijn bijvoorbeeld soorten die alleen in zeer schoon water kunnen overleven. Als je goed bent in het herkennen van watermijten, kun je dus aan de soorten die je op een bepaalde plek vindt de waterkwaliteit aflezen! Om deze reden wordt onderzoek naar watermijten vaak gebruikt om waterkwaliteit vast te stellen.

Watermijten zijn over het algemeen klein. De grootste Nederlandse watermijt is 8 mm lang maar de kleinste is maar 0,3 mm lang! Sommige soorten zijn onopvallend gekleurd en goed gecamoufleerd, maar een groot aantal soorten is juist opvallend bont gekleurd (vaak rood of oranje). Deze soorten zijn daardoor vaak vrij makkelijk te ontdekken als ze ergens voorkomen, omdat de kleuren opvallen tussen het groen en bruin van de waterplanten en de bodem. De jonge mijten, nimfen, zijn vaak parasieten die zich voeden met hemolymfe (het ‘bloed’ van insecten). Ze hechten zich als een soort kleine teekjes (waar ze ook nauw verwant aan zijn) vast aan hun slachtoffer. Vaak is dat een vliegend insect die als larve of nimf onderwater leeft. De jonge mijten grijpen dan hun kans als hun slachtoffer het water uit kruipt om het onderwaterleven in te ruilen voor een leven in de lucht. Als je ooit een libel ziet vliegen met allemaal kleine rode bolletjes op zijn vleugels dan weet je nu dus wat het zijn! De slachtoffers worden ook wel gastheer genoemd, hoewel de gastvrijheid van de gastheer niet echt vrijwillig is.

De soort op de foto is een zeldzame watermijt die niet eens een Nederlandse naam heeft. Zijn wetenschappelijke naam is Piersigia intermedia. Al je op het kaartje klikt, zal je zien dat er maar een paar waarnemingen zijn van deze soort.

Rivierkreeften (Astacoidea)

In Nederland komen negen soorten rivierkreeften voor. Dat zijn er best veel en je zou denken dat dat goed is, maar gek genoeg is het tegendeel waar. Acht van deze negen soorten horen namelijk helemaal niet in Nederland thuis. De meesten komen uit Noord-Amerika. Soms kunnen planten en dieren die hier van oorsprong niet thuishoren een eigen plekje vinden in de Nederlandse natuur zonder dat dat moeilijkheden oplevert, maar soms veroorzaken ze grote problemen. In dat laatste geval noem je zulke soorten planten of dieren ‘invasieve exoten’ en bij de Amerikaanse rivierkreeften is dat helaas het geval. 

Er zijn een aantal redenen dat deze rivierkreeften schadelijk zijn. De eerste is dat ze een schimmel bij zich dragen waar ze zelf niet ziek van worden, maar die dodelijk is voor de enige inheemse Nederlandse rivierkreeft: de Europese rivierkreeft. Deze kwam ooit op meerdere plekken in Nederland voor. Toen de Amerikaanse rivierkreeften rond 1950 in Nederland kwamen, zorgde de schimmel ervoor dat de Europese rivierkreeft binnen enkele tientallen jaren bijna helemaal uitstierf in ons land. De schimmel wordt ook wel de kreeftenpest genoemd. De Europese rivierkreeft komt nu in Nederland nog maar op 1 plek voor.

Een andere reden dat deze rivierkreeften schadelijk zijn, is dat ze zeer vraatzuchtig zijn en zich enorm snel verspreiden en voortplanten. Door vraat-, graaf- en knipactiviteiten kunnen ze ervoor zorgen dat alle water- en oeverplanten soms volledig verdwijnen. Daarna wordt het water troebel en vind je er weinig ander leven meer. Ook kunnen ze met het graven van gangen schade toebrengen aan dijken en wegen. De Europese rivierkreeft kwam maar op een aantal plekken voor in beken in Drenthe, Gelderland en Noord-Brabant waar hij geen problemen veroorzaakte, maar de Amerikaanse rivierkreeften kunnen in bijna alle soorten zoet water leven en hebben dus een veel grotere verspreiding. 

Ondanks de problemen die ze veroorzaken blijven het indrukwekkende en interessante dieren om te zien in het wild, bijvoorbeeld als je er ooit één vangt met een schepnet. De soorten zijn niet allemaal even makkelijk uit elkaar te houden. Met behulp van deze zoekkaart (download) kun je acht van de rivierkreeften die in Nederland voorkomen herkennen. De Calicotkreeft heeft is nog maar pas in Nederland en staat nog niet op deze kaart, maar de verwachting is dat ook deze invasieve exoot Nederland snel gaat veroveren.

Draaikolk-schijfhoren (Anisus vortex)

De draaikolk-schijfhoren is een klein slakje van nog geen centimeter groot dat in zoet water leeft. Qua vorm lijkt deze slak op de bekende posthorenslak, maar deze is veel groter en kan tot wel 3,5 centimeter groot worden. Als je de schelp op zijn zij legt kun je zien dat deze heel plat is. Dan kun je ook het verschil zien tussen de draaikolk-schijfhoren en een andere soort waar hij veel op lijkt: de platte schijfhoren. De draaikolk-schijfhoren is aan één zijde namelijk sterk afgeplat met een soort ‘randje’ op de overgang van het bolle naar het platte gedeelte, terwijl de platte schijfhoren dit (ondanks de naam) niet heeft, deze is veel regelmatiger gevormd.

De platte schijfhoren is veel kieskeuriger op het water waarin hij leeft en komt alleen voor in helder en zeer schoon water. Hierdoor zijn ze erg zeldzaam geworden en streng beschermd. Als je dus een keer een schijfhoren vangt is het goed om te kijken welke van de twee je gevangen hebt. Meestal zal het een draaikolk-schijfhoren zijn, omdat die veel algemener is dan de platte schijfhoren, maar als je een keer een platte schijfhoren vangt, heb je iets heel bijzonders gevonden!

Verspreiding

De draaikolk-schijfhoren is zeer algemeen. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar ze allemaal zijn waargenomen. Omdat ze zo klein zijn en veel mensen ze niet meteen zullen herkennen is het echter best mogelijk dat ze op nog veel meer plekken voorkomen en je ze op plekken kunt vinden die niet op de kaart staan! De draaikolk-schijfhoren kan in allerlei soorten stilstaand en zwak stromend zoet water voorkomen en kan zelfs in brak water en enigszins vervuild water overleven. Hij heeft wel een voorkeur voor wateren met een goed ontwikkelde water- en oevervegetatie.

Gewone poelslak (Lymnaea stagnalis)

Je kunt in het water verschillende soorten slakken vinden. Grote kans dat je ook de gewone poelslak tegenkomt. Vaak zitten ze zich net onder het wateroppervlak, waardoor je ze al vanaf de waterkant kunt zien. Ze leven graag tussen waterplanten en voeden zich met van alles en nog wat. Op het menu staan onder andere algen en rottende plantendelen, maar ook dierlijk voedsel (aas).

Ook de eitjes van deze slak kun je vinden. Ze worden vaak gelegd op stengels of bladeren van drijfplanten. De eitjes worden veilig verpakt in een doorzichtig, langwerpig rupsje van gelei-achtig materiaal. De slakjes komen na enkele weken uit. De gewone poelslak kan wel twee jaar worden. 

De gewone poelslak ademt door de huid, maar heeft ook een soort long. Hiermee kan hij lucht vlak boven het wateroppervlak opnemen. Hiervoor zie je de slak dan ondersteboven aan het wateroppervlak hangen. Als je een poelslak aan het wateroppervlak verstoort, laat hij zich onmiddellijk naar de bodem zakken.

Verspreiding

Klik maar eens op het kaartje om te zien waar deze slak pas nog is gevonden. Het is een algemene slak, die opvalt door zijn grote formaat (tot wel 6 cm!) en puntige slakkenhuis.

Dansmuggenlarve (Chironomidae)

Bij het woord mug denk je al snel aan de vervelende insecten die je ’s nachts wakker houden en je jeukende bulten bezorgen. Er zijn echter een heleboel muggen die helemaal niet steken! Dansmuggen horen bij die laatste groep. Net als bij libellen en juffers is het zo dat we de dansmuggen vooral kennen als vliegende dieren, terwijl ze een groter deel van hun leven als larve onder water doorbrengen, dan als muggen boven water. Vandaar dat de dansmuggen een plekje krijgen bij de waterbeestjes!

De larven vallen erg op door hun felrode kleur en worden daarom ook wel rode muggenlarven genoemd. Deze kleur hebben ze te danken aan een roodkleurig stofje in hun lichaam: hemoglobine. Dit is hetzelfde stofje wat menselijk bloed de rode kleur geeft. Door de hemoglobine kunnen ze zuurstof opslaan in hun lichaam, zodat ze langer onder water kunnen blijven. Larven van steekmuggen hebben geen hemoglobine in hun lichaam en ook geen kieuwen, dus ze moeten in de buurt van het wateroppervlak blijven om adem te halen. De larven van de dansmuggen halen adem en kunnen dan langere tijd onder water blijven. Ze verstoppen zich in de modder en dat is ook nodig want veel dieren vinden ze erg lekker en door hun rode kleur vallen ze in het open water natuurlijk erg op voor roofdieren. 

Doordat ze weinig nodig hebben om te overleven zijn ze eenvoudig te kweken. Daarom zijn ze erg populair bij liefhebbers van aquaria en vijvers. Bij tuincentra en aquariumwinkels kun je voor weinig geld grote hoeveelheden rode muggenlarven kopen, om te voeren aan vissen en salamanders. Maar ook in de natuur kun je ze natuurlijk vinden! Als je met een schepnet in een sloot een beetje modder opschept is de kans groot dat je er een paar vindt.