Struweel

Struweel is eigenlijk een rand van struiken van 1 tot 5 m hoog. Het vormt vaak de overgang naar het achterliggende bos, maar soms staat het struweel op zichzelf als een soort lijn in het landschap: een singel of houtwal, of als een soort eilandje in het open veld. Bij een bosrand wordt het struweel vaak een mantel genoemd. In het struweel kom je veel planten tegen die groter zijn dan de kruiden en kleiner dan de echte bomen. Het zijn voornamelijk houtige struiken die je er tegenkomt. Deze planten trekken ook weer bijzondere insecten aan. 

Zweefvliegen zijn een familie van insecten die horen bij de orde van de vliegen en muggen, de tweevleugeligen. In Nederland kennen we ruim 360 soorten zweefvliegen. De meeste zweefvliegen worden niet grote dan 1 of 2 cm. Zweefvliegen lijken soms erg op wespen, bijen of hommels, maar zweefvliegen steken of bijten niet. Het is slim van zweefvliegen om te lijken op de gevaarlijkere wespen, bijen of hommels, want zo zijn de veiliger voor aanvallen door belagers. Een belangrijk verschil tussen zweefvliegen en insecten zoals wespen, bijen of hommels is dat zweefvliegen maar twee vleugels hebben en die andere insecten er vier hebben. Bovendien herken je ze ook gemakkelijk aan hun vlieggedrag. Zoals de naam al doet vermoeden zijn ze heel goed in zweven. 

Hieronder vind je informatie over verschillende soorten planten en zweefvliegen die je in en bij een struweel kan vinden.

Snorzweefvlieg (Episyrphus balteatus)

Vliegtijd: april - oktober

De snorzweefvlieg is de meest algemene zweefvlieg van Nederland. De soort dankt zijn naam aan de zwarte lijntjes op het achterlijf die lijken op kleine snorretjes. Deze zweefvliegjes slaan hun vleugels wel 250 keer per seconde heen en weer en zijn daarmee een ster in doodstil in de lucht hangen. Zweven op één plek in de lucht kunnen ze als de beste. De meeste snorzweefvliegen vindt je bij open, bloemrijke gebieden, maar ook in bossen kom je deze soort vaak tegen.

Verspreiding

De snorzweefvlieg vind je verspreid door heel Nederland. Rond IJsselmeer komt deze soort wat minder vaak voor. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar dit insect pas nog is gevonden.

Doodshoofdzweefvlieg (Myathropa florea)

Vliegtijd: voorjaar - herfst

De doodshoofdzweefvlieg dankt zijn naam aan de doodshoofdachtige tekening op de rug van deze zweefvlieg. Het achterlijf is oranje-zwart gestreept. Bij de mannetjes zitten de ogen tegen elkaar aan, maar bij de vrouwtjes raken de ogen elkaar niet of nauwelijks. Deze zweefvlieg is een van de grootste soorten die je in Nederland kan tegenkomen.

De soort komt vooral voor in bloemrijke gebieden en in de bossen. De doodshoofdzweefvlieg is niet zo aardig voor andere soorten zweefvliegen. Deze worden fanatiek weggejaagd. 

Verspreiding

De doodshoofdzweefvlieg is een algemene soort in Nederland, dus grote kans dat je deze zweefvlieg al weleens hebt gezien. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar deze zweefvlieg pas nog is gevonden.

Kleine woudzwever (Criorhina berberina)

Vliegtijd: april - augustus

De kleine woudzwever is een zweefvliegje dat eigenlijk op een mini-hommel lijkt, maar veel kortere antennes heeft. De gelijkenis met hommels ontstaat door de sterke beharing van het zweefvliegje. De vrouwtjes leggen hun eitjes vaak op de grond of op takjes, het liefst in de buurt van eiken- of beukenbomen.

Verspreiding

Dit zweefvliegje zie je vooral in (vochtige) loofbossen. In Nederland is het een algemene zweefvlieg, die je dus vaak tegen kan komen, vooral in de buurt van bossen en struwelen. Deze soort is in veel Nederlandse provincies aangetroffen, maar beperkt in Zeeland, Noord-Holland, Friesland, Groningen en Drenthe. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar deze zweefvlieg pas nog is gevonden.

Kegelbijvlieg (Eristalis pertinax)

Vliegtijd: maart - november

De kegelbijvlieg is een vrij grote zweefvlieg die wel 1,5 cm lang kan worden. De naam dankt deze zweefvlieg aan zijn kegelvormige achterlijf en het bij-achtige uiterlijk. Vooral in het voorjaar hebben de vliegjes veel haren en een donkere kleur om lekker warm te blijven. Vliegjes die later in het jaar geboren worden hebben veel minder lange haren en zijn vaak lichter van kleur. Vrouwtjes van de kegelbijvlieg zetten hun eitjes af op vochtige plaatsen, zoals modderige plekjes of in de oevers langs sloten. De larfjes uit deze eitjes kun je daarom vaak in allerlei soorten water tegenkomen.

Verspreiding

De kegelbijvlieg kan je op allerlei plekken tegenkomen, maar hij is het vaakst te vinden in beschutte gebieden met veel struiken en bomen. Zoek daar naar de plekjes met bloemen en het kan haast niet meer misgaan. De kegelbijvlieg is bijna overal in Nederland al weleens aangetroffen. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar deze zweefvlieg pas nog is gevonden.

Grote langlijf (Sphaerophoria scripta)

Vliegtijd: april - oktober

De grote langlijf is een lange, zeer slanke zweefvlieg met gele en zwarte banden over het achterlijf. Dit zweefvliegje wordt uiteindelijk ongeveer 1 cm lang. De vrouwtjes blijven veel kleiner dan de mannetjes. Deze zweefvliegen komen vooral voor in de buurt van bloeiende kruiden en struiken. Het vrouwtje zet haar eitjes alleen af op kruidachtige planten. In tegenstelling tot verschillende andere soorten zweefvliegen zijn de mannetjes van de grote langlijf niet heel agressief naar elkaar. 

Verspreiding

De grote langlijf vindt je vooral bij open plekjes en het liefst tussen lage, grasachtige planten en in de buurt van de bloeiende kruiden en struiken. De grote langlijf komt liever niet in bossen. De grote langlijf is nagenoeg overal in Nederland al weleens waargenomen. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar deze zweefvlieg pas nog is ontdekt.

Boomlaag

Hazelaar (Corylus avellana)

Bloeitijd: januari - april, vruchtperiode: september

De hazelaar is een struik die wel 7 meter hoog kan worden. De soort bloeit al vroeg in het jaar, vanaf januari. Bijzonder aan deze struik is dat het een naaktbloeier is. Dit betekent dat de struik al bloeit voordat er blaadjes aan de struik zitten. De mannelijke bloemen zitten verstopt in langwerpige sliertjes, de katjes. De vrouwelijke bloemen zien eruit als knopjes met een rood pluisje erop. Na de bloei komen de blaadjes en later in het seizoen ontstaan de hazelnoten. In september kun je deze verzamelen en heerlijk roosteren en opeten of in een taart gebruiken.

Verspreiding

Hazelnootstruiken vind je door heel Nederland vaak in bosranden op zonnige of beschaduwde plekken. Klik op het kaartje om te zien waar deze soort nu groeit.

Meidoorn (Crataegus sp.)

Bloeitijd: mei - juni

Van de meidoorn vinden we in Nederland twee soorten: de eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) en de tweestijlige meidoorn (Crataegus laevigata). De eenstijlige meidoorn kom je het vaakst tegen. De meidoorn is een soort uit de rozenfamilie, waar ook de sleedoorn bij hoort (zie elders op deze website). De meidoorn begint, zoals de naam al doet vermoeden, te bloeien in mei. Hierbij zie je de witte bloemetjes in groepjes bij elkaar staan. Als je de bloemetjes ziet, kan je je voorstellen dat de meidoorn familie is van de rozen. Het lijken wel miniroosjes, die meidoornbloempjes. Aan de takken zitten hele scherpe stekels, doornen.

Verspreiding

De eenstijlige meidoorn vind je door heel Nederland bij bosranden, op open plekken in loofbossen, maar ook langs de duinen en in heggen. De tweestijlige meidoorn is veel zeldzamer en vind je voornamelijk in het oosten van Nederland. Klik op het kaartje om te ontdekken waar de eenstijlige meidoorn nu groeit.

Wilg (Salix sp.)

Bloeitijd:maart - juni

Wilgen zijn struiken of bomen met smalle, langwerpige tot eironde bladeren. In Nederland komen wel meer dan 10 verschillende soorten voor. Sommige soorten blijven laag en struikachtig, andere kunnen heel hoog worden. De schietwilg (Salix alba)  is een van de bekendste soorten wilgen van ons land. Je vindt de soort als gewone hoge boom, maar ook als gesnoeide variant, de knotwilg. In open landschap knot men deze wilgen, omdat ze anders door een storm omver kunnen worden geblazen.  In de bloeitijd hebben wilgen katjes. Een deel van de wilgensoorten krijgt pas bladeren na de bloei van de katjes. Bij andere soorten verschijnen de katjes gelijk met of na de bladeren.

Verspreiding

Wilgen staan graag op zonnige plekken in de vochtige grond. Onder die condities kunnen ze heel snel groeien. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar de schietwilg nu groeit.

Gewone vlier (Sambucus nigra)

Bloeitijd: mei - juli, vruchtperiode: september - oktober

De gewone vlier is een plant die tot wel 7 meter hoog kan worden. In de bloeiperiode is de soort niet te missen. De struik zit dan vol met grote witte bloemschermen. Er zijn mensen die deze bloemen plukken en ze omgekeerd in de pannenkoek zetten tijdens het bakken. Andere mensen maken een siroop van deze bloemen. Wanneer de bloemschermen blijven hangen groeien deze uit tot trossen met heel veel blauwzwarte bessen. Van deze bessen kun je heerlijke jam maken.

Verspreiding

De vlier komt vooral voor op plekken waar veel voedingsstoffen in de bodem zitten. Deze soort is in heel Nederland wel te vinden. Klik op het kaartje om te zien waar deze soort groeit.

Wilde lijsterbes (Sorbus aucuparia)

Bloeitijd: mei - juni, vruchtperiode: augustus - oktober

De wilde lijsterbes is een vrij smalle boom met fijnverdeelde blaadjes en in het najaar trossen met oranje bessen. Lijsterbessen kunnen tot wel 20 meter hoog worden. De boom hoort bij de familie van de rozen. De bessen die de boom in het najaar draagt worden vaak gegeten door vogels, vooral lijsterachtigen, vandaar de naam. In de bloeiperiode heeft de lijsterbes trossen met kleine, witte bloempjes.

Verspreiding

De boom staat in droge tot een beetje vochtige bossen en bosranden, maar ook op de heide en in de zeeduinen. Langs waterkanten en bij moerassen kom je deze boom ook tegen. De lijsterbes staat daar op plekken met zon en een klein beetje schaduw. Je komt de lijsterbes in bijna heel Nederland wel tegen. Op het vasteland langs de Waddenzee (Friesland en Groningen) lijkt de soort iets minder vaak voor te komen. Klik op het kaartje om te zien waar deze soort groeit.

Struiklaag

Kornoelje (Cornus sp.)

Bloeitijd: mei - juni

Kornoeljes zijn struiken dit tot 3 m hoog kunnen worden. In de bloeitijd hebben deze struiken in de Nederlandse natuur, afhankelijk van de soort, gele of witte bloemen die in kleine groepjes bij elkaar staan. De gele kornoelje (Cornus mas) bloeit met gele bloemen en heeft uiteindelijk rode bessen. De rode kornoelje heeft witte bloemen en in de herfst zwarte bessen. De rode kornoelje (Cornus sanguinea) heeft in de winterperiode geen groene, maar rode takken, vandaar de naam.

Verspreiding

Beide soorten vind je op zonnige tot licht beschaduwde plekken in bossen, bosranden, heggen, struwelen en houtwallen. De rode kornoelje zie je veel vaker in Nederland dan de gele kornoelje. Klik op het kaartje om te zien waar de rode kornoelje groeit.

Wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum)

Bloeitijd: juni - oktober

Wilde kamperfoelie is een klimplant die je vaak in bossen en bosranden tegen komt. Andere namen voor deze plant zijn ook wel: honingbes en geitenblad. Deze slingerplant heeft aan het einde van de zijtakken in de bloeitijd groepen van witroze bloemen die in trossen bij elkaar staan. Vooral in de avond komt er een heerlijk zoete geur van deze bloemen af. Na de bloei veranderen de bloemen in rode bessen. Probeer deze bessen niet te eten, want je kan er erg misselijk van worden.

Verspreiding

De soort komt vaak voor op zonnige tot licht beschaduwde plekken in bosranden, struwelen en heggen, maar ook langs moerassen en sloten. Wilde kamperfoelie kan je eigenlijk door heel Nederland wel vinden. In de Flevopolder, het noorden van Groningen, Friesland en Noord-Brabant lijkt de soort afwezig. In Noord- en Zuid-Holland komt wilde kamperfoelie alleen langs de kust voor. Klik op het kaartje om te zien waar deze soort nu groeit.

Sleedoorn (Prunus spinosa)

Bloeitijd: maart - mei

Sleedoorn is een struik uit de rozenfamilie. De struik kan tot 3 meter hoog worden. In het voorjaar bloeien de witte bloemen. Deze bloemetjes groeien uit tot de paarsblauwe vruchten die je vanaf augustus in de struik ziet hangen. De vruchten worden steenvrucht genoemd. Het is een pit met vruchtvlees erom, net als bij pruimen en kersen. De vruchten zijn direct van de struik niet zo lekker, een beetje bitter, maar je kun er wel jam van maken. Sommige mensen gebruiken de jonge takjes als ingrediënt voor een alcoholisch drankje.

Verspreiding

Je vindt de sleedoorn op zonnige tot licht beschaduwde plekken in bossen, heggen, struwelen, bermen en dijken. De soort groeit ook langs de zeeduinen, in de uitwaarden en lang rivierduinen. De soort groeit door heel, maar wat minder in het westelijk deel van de provincie Friesland. Klik op het kaartje om te zien waar deze soort groeit.

Gewone braam (Rubus fruticosus)

Bloeitijd: mei - augustus, vruchtperiode: augustus - september

De gewone braam is een soort struik die wel 2 tot 6 meter kan worden. De braam maakt lange takken met scherpe doorns. Nieuwe takken die de bodem raken maken daar wortels en groeien van daar weer verder. In de bloeiperiode heeft de braam groepjes van witte bloemen. Aan deze bloemen kan je zien dat de braam familie is van de roos. In augustus zijn de bloemen veranderd in blauwzwarte bobbelige vruchten die lijken op kleine, bijna ronde druiventrosjes, de bramen. Nieuwe takken krijgen pas na een jaar bramen. Van deze vruchten kun je lekkere jam maken.

Eet in de vrije natuur alleen ongewassen bramen als ze hoog genoeg hangen, zodat er geen honden of vossen op hebben kunnen plassen.

Verspreiding

Bramen groeien overal in Nederland. Je vindt ze meestal langs bospaden of op open plekken in het bos. De struik heeft namelijk genoeg licht nodig om de bramen te laten rijpen. Klik op het kaartje om te zien waar deze soort groeit.

Kruidlaag

Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris)

Bloeitijd: mei - juni

Fluitenkruid is een kruidachtige plant die je vindt in de lagere delen van een struweel. Van de holle stengels van deze plant maakten kinderen vroeger fluitjes, vandaar de naam fluitenkruid. In de periode mei – juni heeft de plant grote witte schermen van kleine witte bloemetjes. De soort groeit in de Nederlandse bermen en op dijken, maar is ook te vinden in graslanden, heggen, bosranden en bossen. Ook aan de waterkant ontbreekt de soort niet.

Verspreiding

Fluitenkruid houdt van zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vrij vochtige ondergrond. De soort is verspreid over bijna heel ons land. Klik op het kaartje om te zien waar deze soort groeit.

Harig wilgenroosje (Epilobium hirsutum)

Bloeitijd: juni - september

Het harig wilgenroosje is een kruidachtige plant met torentjes van paars-roze bloemen. De soort kan tot 1,5 meter hoog worden en laat na de bloei allemaal hele fijne pluisjes met zaad los. Deze pluisjes worden op de wind meegevoerd naar een nieuwe plek, waar het zaad weer uitgroeit tot nieuwe plantjes. De plant dankt zijn naam aan de vorm van de blaadjes, die lijken op het blad van een wilg en de bloemetjes die lijken op de bloemen van een roos.

Verspreiding

Het harig wilgenroosje is een soort die je werkelijk overal kan tegenkomen. Van omgewerkte bodems tot oevers langs sloten, van bronnen tot moerassen, van bosranden tot drooggevallen zeearmen (stroompjes die gevuld waren met zeewater). Klik op het kaartje om te zien waar deze soort groeit.

Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare)

Bloeitijd: juli - september

Boerenwormkruid is een plant met knoopvormige, gele bloemetjes die in groepen bij elkaar staan. De plant werd vroeger bij mensen en dieren gebruikt als middel tegen wormen, vandaar de naam. Soms wordt de plant daarom nog pierenkruid of wild wormkruid of wormzaad genoemd.


Verspreiding

Net als brandnetels houdt het boerenwormkruid van bewerkte grond. Je ziet de plant dus veel op akkers of akkerranden, in bermen, langs spoorwegen en op dijken, maar ook op oevers en in bosranden. Boerenwormkruid groeit vooral op zonnige plekken, liever niet in de schaduw. In heel Nederland kan je deze soort tegenkomen. Klik op het kaartje om te zien waar deze soort nu groeit.

Brandnetel (Urtica sp.)

Bloeitijd: juni - oktober

Brandnetels zijn kruidachtige planten die afhankelijk van de soort tot 0,5 tot 1,5 m hoog kunnen worden. In Nederland kennen we de kleine brandnetel (Urtica urens) en de grote brandnetel (Urtica dioica). De grote brandnetel is meer algemeen aanwezig. Beide soorten hebben brandharen, waardoor deze planten branderig prikken als je ze aanraakt. Bij de grote brandnetel zitten de brandharen alleen aan de bovenkant van de blaadjes. Bij de kleine brandnetel zitten ze op de boven- en onderkant. De grote brandnetel heeft bovendien alleen in het voorjaar brandharen, later in het jaar niet meer. 

In de winter is er van de grote brandnetel niets meer over dat we kunnen zien. De plant overwintert in de grond. De kleine brandnetel vind je in de winter nog weleens bovengronds. Beide brandnetels hebben kleine, groenige bloemetjes die aan het begin van de steeltjes van de bladeren groeien (in de oksels van de bladeren).


Verspreiding

Brandnetels vind je vaak op plekken waar mensen de grond bewerkt hebben: op akkers, moestuinen, aan bosranden, in mesthopen en langs paden. Brandnetels staan graag op zonnige plekken. Klik op het bovenste kaartje om te zien waar de grote brandnetel groeit. Het onderste kaartje laat de verspreiding van de kleine brandnetel in Nederland zien.