Bijzonderheden

Paneel bijzonderheden

In de verschillende successiestadia van broekbos kunnen talloze soorten voorkomen. De soorten die hier onder worden beschreven zouden op verschillende momenten een plekje in dit broekbos kunnen vinden, maar zullen wel erg zeldzaam zijn. Je moet dus echt geluk hebben om ze aan te treffen.

Waterbeestjes (macrofauna)

Platte schijfhoren  (Anisus vorticulus)

Te zien: mei - september

De platte schijfhoren is een zeer plat, schijfvormig slakje van nauwelijks een halve centi­meter groot. Dit hoorn­bruine slakje heeft doorgaans vijf windingen die, naar de opening toe, steeds breder worden. De slak lijkt erg op de draaikolk-schijfhoren, Anisus vortex. Je kunt ze uit elkaar houden door te kijken naar de grootte en de kiel van de slakjes. De platte schijfhoren is kleiner en de kiel van het slakkenhuis zit precies middenin de vijfde wending, wat bij de draaikolk-schijfhoren niet het geval is.

Over het favoriete leefgebied van de slak is nog enige onduidelijkheid. De soort zou volgens de literatuur alleen voorkomen in zeer schone wateren, maar is inmiddels ook al meermaals in voedselrijkere systemen aangetroffen. Wat er op het menu van de platte schijfhoren staat is ook nog niet bekend. Waarschijnlijk eet de soort, net als andere schijfhorens, water- en oeverplanten, algen en afgestorven organisch materiaal.

De platte schijfhoren is en slakje waarvan de verspreiding in Europa zicht uitstrekt over het midden en noor­den van dit werelddeel. De soort komt voor van Groot-Brittannië tot in Rusland. In Nederland concen­treert de verspreiding van de platte schijfhoren zich met name binnen de laagveengebieden. Dergelijke gebie­den zijn op Europese schaal vrij schaars, waardoor de platte schijfhoren in ons land naar verhouding relatief algemeen ge­noemd kan worden.

Amfibieën

Heikikker (Rana arvalis)

Te zien: februari - april

Heikikkers lijken erg op de bruine kikker, een algemenere kikkersoort in Nederland. Mannetjes kunnen tijdens de paartijd  eenvoudig herkend worden, ze kleuren dan licht- tot felblauw! Andere verschillen tussen de 2 soorten zijn de snuit en de bovenlip. De snuit van de heikikker is spitser en deze soort heeft een lichtgekleurde bovenlip.

De heikikker paart in het voorjaar tijdens een periode van 10 dagen. Heikikker mannetjes vormen zangkoren in het water en proberen zo vrouwtjes te lokken. Vrouwtjes zetten 600 tot wel 3000 eitjes af in ondiep water. Deze eitjes komen tussen 5 dagen en 3 weken uit, afhankelijk van de temperatuur. Vanaf eind mei tot in juni vindt de metamorfose van larve naar kikker plaats.

De heikikker is een middelgrote kikkersoort, die veel voorkomt in beekdalen, heide- en veengebieden. De kikker komt voor in relatief voedselarme wateren, met een lage zuurgraad. Ze voeden zich met name met kevers, spinnen, vlinders en larven van insecten. Heikikkers overwinteren vooral op het land, op vorstvrije plekken.

Vissen

Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis)

De grote modderkruiper is een kwetsbare soort in Nederland. Dit komt doordat het leefgebied van deze soort, ondiepe wateren met een dikke modderlaag en veel planten, de afgelopen jaren minder talrijk is geworden. Grote modderkruipers zijn nachtjagers die met behulp van hun bekdraden jagen op wormen, watervlooien, muggenlarven en waterpissebedden.

De soort heeft een langgerekt lichaam met op de flanken met gele, oranje en donkere lengtebanen. Grote modderkruipers hebben 10 bekdraden: 4 op zowel de onder- als bovenlip, en 1 in beide mondhoeken. De soort werd vroeger de ‘weervisch’ genoemd. Ze werden gehouden als weervoorspellers in glazen potten. Grote modderkruipers worden namelijk onrustig bij een dalende luchtdruk, wat vooraf gaat aan onweersbuien.

De grote modderkruiper heeft een gespecialiseerd ademhalingssysteem, waardoor ze kunnen overleven in een zuurstofarme omgeving. Wanneer het water waarin de grote modderkruiper verblijft droogvalt, graaft hij zich in de modder in. Door te ademen via de huid kan de grote modderkruiper enkele maanden overleven zonder water. Door de dikke slijmlaag droogt de soort niet uit.

Libellen

Groene glazenmaker (Aeshna viridis)

Vliegtijd: juni - augustus

Deze libelsoort is 65 – 75 millimeter groot. Het achterlijf is donker met licht gekleurde vlekken. De zijkant van het borststuk is groen en de vleugels hebben een lichtgele tint. Mannetjes van de soort hebben blauwe ogen en blauwe vlekken op het achterlijf. De lichte delen van het vrouwtje zijn groen van kleur. De groene glazenmaker is erg gebonden aan één waardplant, krabbenscheer. Alleen op plekken waar deze plant jaarlijks voorkomt komen populaties van deze libellensoort voor.

Vrouwtjes zetten eitjes af op de delen van de krabbenscheerbladeren die onder water staan. In het najaar zakken de planten naar de bodem, waar de eitjes vervolgens overwinteren. In het voorjaar komen de eitjes uit. Larven van de soort leven in het water tussen de krabbescheerplanten. Hier zijn ze goed beschermd tegen predatie door vissen. De larven overwinteren één of twee winters, waarna ze in de periode van juni tot begin augustus uitsluipen. De larvenhuidjes zijn dan te vinden op de krabbenscheerbladeren.

Zoals al gezegd komt deze libel in Nederland uitsluitend voor op plekken waar krabbenscheer aanwezig is. Krabbenscheer is vooral aanwezig in laagveen- en veenweidegebieden en de groene glazenmaker dus ook.

Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis)

Deze soort is de grootste van de witsnuitlibellenfamilie, met een lengte van 32-39 millimeter. Het achterlijf is zwart, met daarop vlekken in de kleur geel, rood, of bruinrood. Bij uitgekleurde mannetjes is een opvallend felle gele vlek aanwezig, op het zevende segment van het achterlijf. Vrouwtjes en jonge mannetjes zijn lastig van elkaar te onderscheiden.

De paring vindt hangend in de vegetatie boven of nabij water plaats. Het mannetje bewaakt het vrouwtje tijdens het afzetten van de eitjes, en zorgt dat andere mannetjes uit haar buurt blijven. De larven leven in ondiep water waar veel vegetatie aanwezig is. Ze zijn vrij klein en licht- tot donkerbruin van kleur. De larven van de soort overwinteren twee keer, waarna ze vanaf eind april tot half juli uit hun larvenhuidjes kruipen. Deze huidjes kan je het beste vinden van begin mei tot en met juni, in de oevervegetatie.

Deze witsnuitlibel komt vooral voor in veenweidegebieden, bij wateren met een rijke vegetatie. In Nederland komen enkele stabiele populaties voor, terwijl deze in de rest van West-Europa ontbreken. Het is daarom erg belangrijk om deze soort in Nederland te behouden.

Vlinders

Grote weerschijnvlinder (Apatura iris)

Vliegtijd: mei - juli

De grote weerschijnvlinder is een grote vlindersoort, met voorvleugels tot wel 4 centimeter lang. Mannetjes hebben een blauwpaarse glans aan de bovenkant van hun vleugels, die bij de vrouwtjes ontbreekt. Aan de bovenkant van de voorvleugel, vlakbij de achterrand, bevindt zich doorgaans een zwarte vlek.

Deze vlindersoort paart in de kruin van bomen. Tijdens het paren dragen mannetjes zout over aan de vrouwtjes, wat ervoor zorgt dat de eitjes zich beter ontwikkelen. Om voldoende zout te verzamelen drinken mannetjes het sap van kadavers en soms zelfs van zwetende mensen! De prachtige, groene rups van deze vlinder eet op een karakteristieke manier aan beide kanten van de hoofdnerf van bladeren. Als je goed oplet kan je hierdoor zien waar de rups geweest is.

De grote weerschijnvlinder was aan het begin van de 20e eeuw vrij algemeen in Nederland. De jaren daarop is de vlinder sterk achteruitgegaan, totdat er rond het jaar 2000 nog ongeveer 10 populaties over waren. Inmiddels breidt de soort zich weer uit en is de grote weerschijnvlinder niet meer bedreigd in Nederland. Deze vlindersoort komt voor in bossen en struwelen, waar wilg de voedselplant van deze soort is.

Vogels

Porseleinhoen (Porzana porzana)

Vliegtijd: maart - september

Porseleinhoenen laten zich niet vaak zien. Ze zijn in het voorjaar op te merken door hun roep, die klinkt als een harde ‘hwiet’. Wie wel het geluk heeft om een individu te treffen, zal een vogel zien met een korte dikke roodgele snavel en witte vlekken op de kop en borst die geleidelijk overgaan in dwarsstrepen. De porseleinhoen is ongeveer 20 centimeter groot, en heeft een spanwijdte van 40 centimeter.

De soort broedt in dichte vegetaties in ondiep water. Het vrouwtje legt dan 8-12 eieren. De ouders zorgen samen voor hun jongen. Wanneer alle eieren uitgekomen zijn verlaten de jongen binnen 10 uur het nest. Binnen een paar dagen zoeken ze zelfstandig hun voedsel en binnen 45 dagen kunnen ze vliegen.


De porseleinhoen is een vogel die leeft in moerassige gebieden. Een belangrijke voorwaarde voor deze vogel is de aanwezigheid van water met een diepte van minder dan 15 centimeter. De soort broedt van West-Europa tot ver in Azië en overwintert in Afrika. 

Buidelmees (Remiz pendulinus)

Vliegtijd: januari - december

Het meest kenmerkende aan de buidelmees is het zwarte oogmasker, dat vervaagt in het broedseizoen. De rest van de kop van de buidelmees is lichtgrijs. De rug van de soort is roodbruin van kleur.

Mannetjes buidelmezen beginnen in april met het maken een buidelvormig nest, vaak in een tak boven water. Tegen dezelfde tijd gaan ze op zoek naar een vrouwtje om mee te paren. Wanneer een paartje ontstaat maken ze het karakteristieke nest samen af. Vrouwtjes buidelmezen leggen 2-7 eieren per nest. Na het paren gaat het mannetje op zoek naar andere vrouwtjes, om nog meer nakomelingen te produceren.

Buidelmezen komen het meest voor in midden- en oost Europa. In Nederland staat de soort door de afname van de afgelopen jaren op de Rode Lijst. Er zijn nog ongeveer 15-30 broedparen in het land aanwezig. Buidelmezen komen voor in moerasachtig gebied, en langs rivieren en kanalen. 

Nachtegaal (Luscinia megarhynchos)

Vliegtijd: maart - juni

Nachtegalen staan bekend om hun stemgeluid. Het naamdeel ‘gaal’ is dan ook afgeleid van het Oergermaanse werkwoord ‘galan’, wat zang betekent. Behalve horen zal je de nachtegaal niet snel zien. De soort verstopt zich het liefst in het struikgewas en heeft een onopvallend uiterlijk. De soort heeft een warmbruin gekleurde bovenkant en een oranjebruine staart.

De nachtegaal maakt nesten dichtbij de grond. Vrouwtjes hebben één legsel per jaar, met 3-7 eieren. Deze eieren komen na 2 weken uit. De jongen blijven 12-13 dagen op het nest, voordat ze uitvliegen. Na het verlaten van het nest worden ze nog 2 weken door hun ouders verzorgd.


Deze zangvogel arriveert rond april in Nederland, vanuit het overwinteringsgebied in West-Afrika. Nederland telt 5800-7300 broedparen van de nachtegaal, die na de achteruitgang als kwetsbaar op de Rode Lijst staat. De soort geeft de voorkeur aan struikgewassen. Op het menu van de nachtegaal staan voornamelijk insecten en wormen, aangevuld met bessen.  

Zoogdieren

Noordse woelmuis (Alexandromys oeconomus arenicola)

Te zien: januari - december

De familie van woelmuizen bestaat uit gedrongen dieren, met een stompe kop en kleine ogen en oren. De Noordse woelmuis is een van de grotere soorten uit deze familie; individuen kunnen tot wel 16 centimeter lang worden (kop-romp). Deze soort kenmerkt zich daarnaast door een brede kop en een relatief lange staart.

De Noordse woelmuis graaft ondergrondse gangen met daarin nest- en voedselkamers. Vanaf april tot en met oktober vindt de voortplantingstijd plaats. Mannetjes verdedigen dan hun territorium, dat gemiddeld wel 2000 vierkante meter beslaat. De vrouwtjes hebben 3-4 nestjes per jaar, met 3-7 jongen.

De Noordse woelmuis komt met name in het westen van Nederland voor. De soort leeft vooral in natte tot vochtige gebieden. Grassen, zeggen, biezen en riet staan doorgaans op het menu van deze woelmuis. De dieren zijn in de zomer vooral 's nachts actief en in de winter meer gedurende de dag.

Waterspitsmuis (Neomys fodiens)

Te zien: januari - december

De waterspitsmuis is de grootste spitmuizensoort van Europa. Het lichaam van deze soort is ongeveer 10,5 centimeter en de staart ruim 7,5 centimeter. Het gewicht bedraagt maximaal 25 gram. Ze zijn zwart tot donkerbruin op hun rug en de buik is wit tot donkergrijs. Vaak hebben individuen witte vlekjes bij de ogen en oren.

Tijdens het voortplantingsseizoen zwerven mannetjes door de territoria van de vrouwtjes. Ze communiceren met elkaar via geur en hoge giltonen. Vrouwtjes hebben 2 tot 3 nestjes per jaar, waarin doorgaans 3 tot 8 jongen worden geboren. De geboorte vindt plaats in ondergrondse nesten, waar de jongen zo’n 40 dagen gezoogd worden.

Deze soort is vrij zeldzaam in Nederland. Ze komen voor bij schoon water dat niet te voedselrijk is, met een goed ontwikkelde vegetatie. Waterspitsmuizen eten vooral insecten en andere ongewervelde dieren, maar grijpen af en toe ook visjes en kikkers. Ze kunnen goed zwemmen en duiken, waarbij ze tot 20 seconden onder water blijven.

Europese otter (Lutra lutra)

Te zien: januari - december

De Europese otter heeft een platte kop en een brede snuit. De glanzende vacht van de otter is donkerbruin met een witte buik. Het lichaam van de soort is lang en gestroomlijnd, met een spits toelopende ronde staart. De otter heeft zwemvliezen tussen de tenen van zijn voor- en achterpoten. Een mannetje wordt van neus tot staart ongeveer 120 centimeter en weegt 13,2 kilo.

Otters van hetzelfde geslacht leven gescheiden van elkaar. Ze planten zich voort wanneer er genoeg voedsel beschikbaar is. Na een draagtijd van ongeveer 2 maanden krijgen vrouwtjes meestal 2 tot 3 nakomelingen. De jongen worden blind en zonder tanden geboren. Na 2 á 3 maanden is de vacht van de jonge otters waterdicht en leren ze zwemmen van hun moeder. Otters zijn uitstekende zwemmers; ze gebruiken hun staart als roer. Na ongeveer een jaar bereiken ze volledig zelfstandigheid.

De otter was in de jaren 80 uitgestorven in Nederland. In 2002 is het dier hier opnieuw utgezet in het natuurgebied Wieden-Weerribben en sindsdien is de otterpopulatie bezig met haar herstel. Inmiddels zijn er zelfs in Zuid-Limburg al waarnemingen gedaan, maar de meeste dieren leven in Noord-Nederland. Ze jagen veel op vissen en kunnen tot wel 4 minuten onder water blijven. Ook amfibieën, woelratten en zelfs watervogels behoren tot het dieet van deze marterachtige.

Meervleermuis (Myotis dasycneme)

Vliegtijd: mei - augustus

De meervleermuis is een grote vleermuizensoort. Mannetjes wegen ongeveer 16 gram en hebben een spanwijdte tot 35 centimeter. De soort heeft een grijswitte buikvacht en een donkerbruine rugvacht. De snuit van de meervleermuis is bruin, met vrij grote neusknobbels. De grote voeten van deze vleermuis komen goed van pas wanneer hij tijdens de jacht prooien van het wateroppervlak daarmee vastgrijpt.

Meervleermuizenkolonies bevinden zich doorgaans in gebouwen, tussen spouwmuren en onder dakpannen, of op kerkzolders. In een kraamkolonie verblijven tientallen tot honderden individuen. Veel meervleermuizen overwinteren in bunkers, mergelgroeven, oude fabrieken en kelders. Ze kunnen tot wel 300 kilometer trekken naar hun winterverblijf.

Meervleermuizen geven de voorkeur aan gebieden waar veel open water aanwezig is. Ze jagen vaak boven water en bereiken dan snelheden van wel 35 kilometer per uur. Ze eten vooral insecten die op- of vlak boven het wateroppervlak vliegen, zoals muggen, schietmotten en nachtvlinders. Omdat de dieren voornamelijk 's nachts actief zijn, worden ze minder snel waargenomen. Vermoedelijk komen de dieren meer verspreid over Nederland voor.

Franjestaart (Myotis nattereri)

Vliegtijd: juni - augustus

De franjestaart is een middelgrote vleermuis, met een gewicht tot 12 gram en een spanwijdte tot 28 centimeter. De borstelharen aan de onderrand van de staart hebben geleid tot de naam van deze vleermuis. Verder is de soort te herkennen aan de lange, licht doorschijnende oren in de vorm van een schoenlepel.

De franjestaart is een vleermuizensoort die vooral leeft in holtes en scheuren in bomen, maar ook in vleermuiskasten en gebouwen kan voorkomen. De soort jaagt veel in bossen en agrarisch gebied, waaronder veestallen. Strontvliegen, spinnen en kevers maken een belangrijk onderdeel uit van het dieet van de franjestaart.

Franjestaarten verhuizen regelmatig, vooral tijdens de kraamperiode. In Nederland wisselt een franjestaart dan wel eens in de 5 dagen van verblijfplaats. Waar deze soort in de actieve periode vooral in bomen leeft, zijn ze tijdens hun winterslaap vooral in groeven, forten en bunkers te vinden. De verspreiding van deze soort is mogelijk wel groter dan te zien op de kaart, maar de dieren leven een verscholen leven en worden niet vaak waargenomen.