Bloemrijk grasland

In een bloemrijk grasland komen diverse soorten grassen en bloeiende kruiden voor. Een bloemrijk grasland is erg belangrijk voor allerlei insectensoorten, omdat ze hier nectar en stuifmeel uit de bloemen kunnen halen. Hoe meer verschillende plantensoorten in het grasland groeien, des te groter is de soortenrijkdom aan insecten en dit werkt ook door in andere soortgroepen als amfibiën, vogels en zoogdieren.

Het goed beheren van een bloemrijk grasland is van groot belang. Als je niets doet dan verruigt het grasland langzaam en komen er allerlei struiken en uiteindelijk bos te staan. Het verschilt altijd per grasland wat het beste soort beheer is, maar over het algemeen is het goed om het grasland jaarlijks te maaien en om dit maaisel later af te voeren. Dit k an het beste gebeuren aan het eind van de zomer, in augustus of september. Door het maaisel één of twee dagen te laten liggen kunnen de zaden die nog aan de planten zaten drogen en vallen, zodat deze weer tot bloei kunnen komen. 

Als je grotere oppervlaktes bloemrijk grasland hebt, maar ook bij kleinere stukken kan dit, is het aan te raden om elk jaar een deel niet te maaien. Insecten kunnen dan in het hoge gewas nog schuilen en soorten die als volwassene zich ergens voor de winter wegstoppen, hebben meer kans om te overleven. Het jaar daarna kan dan dit stuk juist weer wel worden gemaaid, zodat het niet verruigt en kan een ander stuk grasland ongemaaid blijven.

Hieronder vind je informatie over verschillende soorten die je in een bloemrijk grasland kan vinden. 

Rode klaver (Trifolium pratense)

Bloeiperiode: mei - november

Rode klaver is een kruidachtige plant van 15 tot 50 cm hoog, met allemaal roze tot rode bloemen die gezamenlijk op een bolletje lijken. Op de ovale blaadjes staat een brede, witte, v-vormige vlek. Aan de wortels van deze planten kunnen onder invloed van bacteriën knolletjes ontstaan, de zogenaamde wortelknolletjes. De bacteriën in deze wortelknolletjes leven in symbiose met de plant. Dit betekent dat beide soorten voordeel hebben van deze samenlevingsvorm. Deze bacteriën kunnen namelijk stikstof uit de lucht halen (dit kan de plant niet) en omzetten in ammoniak, vervolgens wordt de ammoniak door bodembacteriën weer omgezet in nitraat. De planten kunnen vervolgens dit nitraat, een belangrijke voedingsstof, via de wortels opnemen. Voor het omzetten van stikstof in ammoniak hebben de bacteriën natuurlijk zelf ook voedsel nodig. Dit voedsel, glucose, krijgen ze van de plant.

Rode klaver groeit op zonnige, warme plaatsen. Je kan deze plant vinden in graslanden, bermen en tuinen, op dijken en in zeeduinen. Veel grotere insecten, zoals vlinders en bijen, halen veel nectar van deze plant. Doordat rode klaver eigenlijk overal kan groeien, vind je deze plant ook verspreid door heel Nederland. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar deze plant nu groeit.

Grote ratelaar (Rhinanthus angustifolius)

Bloeitijd: mei - november

De grote ratelaar is een kruidachtige plant met gele bloemen en een paars puntje aan het bovenste blad van de bloem. De grote ratelaar is een half-parasiet. Dit betekent dat de plant zelf via fotosynthese glucose maakt, maar opgeloste voedingsstoffen via de wortels van andere planten "steelt". De plant dringt daarvoor met haar wortels de wortels van andere planten (meestal grassen) binnen en gebruikt zo de mineralen van andere planten om te kunnen groeien. Op plekken met grote ratelaar vind je daardoor op den duur minder grassen.

De grote ratelaar is in Nederland steeds moeilijker te vinden. Deze plant groeit op zonnige, vochtige plaatsen, waar weinig voedingsstoffen in de bodem zitten. Grote ratelaar komt van nature voor in graslanden, in bermen, op dijken, zeeduinen en vroeger ook langs akkers. De groeiplaatsen voor deze plant zijn voor het grootste deel verdwenen, waardoor grote ratelaar voornamelijk in natuurgebieden voorkomt. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar deze plant nu groeit.

Lieveheersbeestje

Vliegtijd: juni - oktober

Het lieveheersbeestje is een klein bolrond kevertje (2 tot 10 mm) met korte poten. Ze hebben vaak een rode, gele, witte, zwarte of oranje kleur op het schild met contrasterende stippen. Er komen in Nederland bijna 60 verschillende soorten voor, de meest bekende is het zevenstippelig lieveheersbeestje. Klik maar eens op het kaartje om te zien waar deze soort voorkomt.

Ze hebben vaak twee generaties in een jaar, één in mei en één aan het einde van de zomer. De eitjes worden afgezet in bladluiskolonies, zodat de larve dichtbij het voedsel is. Na gemiddeld vier weken zijn de larve volgroeid, in deze tijd zijn ze vier keer verveld, en verpoppen ze zich. In de pop vind de metamorfose plaats waarna er een vers lieveheersbeestje uit kruipt. Gemiddeld worden ze een jaar oud, het aantal stippen zegt dus niets over de leeftijd van het kevertje.

Lieveheersbeestjes zijn echte rovers. Ze eten bladluizen en kunnen er wel 100 op en dag opeten. Ook de larve van het lieveheersbeestje eet bladluizen. Vanaf het moment dat de larven uit het ei kruipen totdat ze zich verpoppen, eten ze er vele honderden. Daarom werden begin jaren '90 Aziatische lieveheersbeestjes ingezet als natuurlijke bestrijding tegen bladluizen. Helaas is inmiddels gebleken dat deze exotische soorten grote problemen veroorzaken. Naast het eten van bladluizen, eten de Aziatische lieveheersbeestjes namelijk ook onze inheemse lieveheersbeestjes. Daarnaast verblijven de Aziatische soorten bij mensen in huis, waar ze overlast veroorzaken door hun uitwerpselen. In gebieden waar wijn wordt geproduceerd is gebleken dat wanneer de bladluizen op zijn, de lieveheersbeestjes zich te goed doen aan de druiven waardoor de smaak van de wijn wordt aangetast.

Argusvlinder (Lasiommata megera)

Vliegtijd: april - oktober

De bovenkant van de vleugels van de argusvlinder is oranje, met bruinige strepen en een rij oogvormige vlekken. Aan deze vlekken dankt deze vlinder zijn naam, Argus was namelijk een reus uit de Griekse mythologie met ogen over zijn hele lichaam. De argusvlinder heeft een gemiddelde grootte. Met de vleugels opengespreid is dit dier 5 cm breed.

Ze hebben twee, soms zelfs een derde, generaties per jaar, waarbij ze de eitjes afzetten op allerlei soorten gras. Vrouwtjes zetten de eitjes bij voorkeur af op grassen die groeien op beschutte warme plaatsen. Ze zet de eitjes afzonderlijk af op de stengels en de toppen van de bladeren, vaak op pollen die op schaarsbegroeide plaatsen staan. 

De argusvlinder komt vooral nog voor in de kustprovincies. De laatste jaren gaat de populatie argusvlinders hard achteruit en is de soort uit grote delen van het binnenland grotendeels verdwenen. Ze houden van gevarieerde graslanden met kale grond langs slootkanten, wegen en dijken. Klik op het kaartje om te bekijken waar deze soort pas nog is gezien.

Oranjetipje (Anthocharis cardamines)

Vliegtijd: eind maart - eind juli

Deze vlinder dankt zijn naam aan de oranje vleugelpunten, want verder is het dier wit met groenige vlekken op de onderkant van de vleugel. Overigens heeft alleen het mannetje deze oranje vlekken op de vleugelpunt. Het vrouwtje lijkt heel erg op een koolwitje en is grotendeels wit met ook de groenige vlekken op de onderkant van de vleugel. Het oranjetipje heeft een gemiddelde grootte. Met de vleugels open gespreid is dit dier 4,4 cm breed.

Het oranjetipje legt haar eitjes op de pinsterbloem of op look-zonder-look. Het eitje, een langwerpig oranje kraaltje, kan je vinden in de hoek (oksel) van de stengel met een bloemsteeltje. Meestal wordt er maar 1eitje per plant afgezet. Na 5 dagen komen de rupsen al uit het ei en leven dan 16 dagen tot ze gaan verpoppen. De rupsen zijn lang en smal. De kleur is lichtgroen met donkergroene stippeltjes. Langs de zijkant van het lichaam zit een witte band. Het hele lichaam is dun behaard. Als de rups volgroeid is, verpopt hij zich en blijft dan bijna een jaar lang in de pop om het volgende voorjaar als volwassen vlinder uit de pop te komen.

Oranjetipje (Antocharis cardamines)

Het oranjetipje komt in heel Nederland voor, maar in kleine aantallen. Deze vlinder leeft vooral langs bosranden, struwelen en graslanden met pinksterbloemen. Klik op het kaartje om te bekijken waar deze soort pas nog is gezien.

Oeverzwaluw (Riparia riparia)

Broedtijd: april - oktober

De oeverzwaluw is een zangvogel uit de familie van de zwaluwen. Ze komen in het voorjaar naar Nederland om te broeden en vliegen in de herfst weer terug naar Noord-Afrika om te overwinteren in de Sahel-regio. In Nederland komt de oeverzwaluw vooral voor in open terreinen met zoet water. Klik maar eens op het kaartje om te ontdekken waar deze soort pas nog is gevonden.

De oeverzwaluw heeft een bruine bovenkant en een grotendeels witte onderkant met een bruine borstband. Ook de vleugels zijn bruin aan de onderkant. Ze hebben een korte, ondiep gevorkte staart en puntige vleugels zodat ze snel kunnen vliegen en erg wendbaar zijn. Ze eten namelijk kleine insecten die ze in de vlucht vangen. De oeverzwaluw laat een kwetterende en zoemende zang horen die tijdens de vlucht continu doorgaat. Als je het geluid van de oeverzwaluw wilt horen, kan je op het plaatje met de zingende vogel klikken.

Deze vogel maakt geen nestje in een boom, maar graaft, net als de ijsvogel, een tunnel in kale zandige of lemige steilwanden. Aan het einde van de tunnel graven ze een nestkamer waarin de eieren worden gelegd. Oeverzwaluwen broeden in kolonies, soms met wel enkele honderden nesten bij elkaar. Het vrouwtje heeft in de zomer vaak 2 keer een nestje met 4 tot 5 eieren. Omdat deze steile wanden steeds minder voorkomen in Nederland, voornamelijk door het strakke regulieren van rivieren en beken, worden er speciale oeverzwaluwwanden aangelegd bij grote open wateren.