Studentenonderzoek

Binnen Bureau Biota worden ook studenten vanuit het beroepsonderwijs en universiteiten begeleid. 
Hieronder volgt een kort overzicht van de verschillende onderwerpen van de uitgevoerde stage- en afstudeerprojecten. 

Jason Hogeboom

Student Aeres Emmeloord

Jason heeft in de periode 2019 - 2020 onderzocht hoe landschapselementen, zoals knotbomen en meidoornhagen, zich in de gemeente Zwolle gedurende de afgelopen decenia hebben ontwikkeld. Deze landschapselementen zijn van groot belang voor verschillende soorten die deze structuren als leefgebied gebruiken. Jason heeft daarom ook gekeken naar de ontwikkeling van soorten die afhankelijk zijn van deze landschapselementen, zogenaamde 'ambasadeur-soorten'.

Jason volbracht middels dit project zijn Proeve Van Bekwaamheid (PVB) aan de Aeres in Emmeloord. Het project is in samenwerking met de Stichting Avifauna Zwolle, Vrijwilligersgroep Landschaps Onderhoud, Milieuraad Zwolle en Natuurplatform Zwolle uitgevoerd.

Om zijn vragen te beantwoorden heeft Jason kaarten uit het jaar 1935 vergeleken met de huidige situatie. Op deze manier kon hij het verschil in oppervlakte van de landschapselementen in kaart brengen. Hij heeft dit gedaan voor vier deellocaties binnen de gemeente Zwolle. Uit het onderzoek bleek dat het oppervlakte van de landschapselementen in drie van de vier deelgebieden achteruitgegaan was. Op één van de locaties was het aandeel landschapselementen toegenomen. Daarnaast bleek dat ambassadeur-soorten van landschapselementen, waaronder de steenuil en de ringslang, de afgelopen jaren zijn afgenomen. Dit houdt mogelijk verband met het afnemen van landschapselementen. Eén van de aanbevelingen aan de gemeente Zwolle is daarom: behoud de bestaande landschapselementen en breidt deze waar mogelijk uit.  

Marije Jousma

Student Rijksuniversiteit Groningen

Marije heeft in de periode 2019 - 2020 bij Bureau Biota een masterproject uitgevoerd voor de Rijksuniversiteit Groningen. Ze heeft het effect van nutriëntenverhoging en temperatuurverhoging op de samenstelling van Arctische meren bestudeerd.

De invloed van ganzen op de zoöplankton gemeenschap in ondiepe Arctische meren.

Zoöplankton is een groep organismen met een korte generatietijd, waardoor deze groep snel kan reageren op veranderingen van de omgeving. Dit maakt zoöplankton een geschikte indicatorgroep voor monitoring. De ganzenpopulatie op Spitsbergen is de afgelopen decennia sterk toegenomen. Om te begrijpen wat voor gevolgen dit heeft op meertjes die verspreid liggen langs de kust, zijn er naast het nemen van planktonmonsters ook enkele (a)biotische factoren gemeten: ganzenkeutels, vegetatiebedekking, EGV, pH en watertemperatuur.

Naast temperatuurstijging heeft klimaatverandering ook nog verscheidene indirecte gevolgen. Een van de gevolgen die in ieder geval deels aan klimaatverandering is toe te schrijven, is dat populaties van brandganzen in de afgelopen decennia sterk zijn toegenomen. Brandganzen verblijven tijdens de rui veel in en rond de ondiepe zoetwatermeertjes op Spitsbergen, waar ze beter beschermd zijn tegen predatoren. Doordat ze veel tijd doorbrengen in de meertjes, brengen ze ook veel extra nutriënten in het water via hun uitwerpselen. Om te onderzoeken hoe temperatuurstijging en de extra toevoer van nutriënten het lokale ecosysteem in deze meertjes beïnvloed, is een mesocosm experiment opgezet waarin temperatuur en de hoeveelheid ganzenkeutels met verschillende niveaus bepaald werd. 

Het experiment liet zien dat zowel temperatuurstijging en nutriënten-toevoer een grote impact hadden op de samenstelling van de microscopische gemeenschap binnen de meertjes. Door toevoeging van extra nutriënten kwamen er veel meer ciliaten in het system, terwijl radardiertjes bij een kleine verhoging in de hoeveelheid nutriënten vrijwel uit het system verdwenen. 

Bij enkel temperatuurstijging waren weinig veranderingen te zien in het systeem, echter de grootste verandering was zichtbaar bij een combinatie van een hogere temperatuur en extra nutriënten. In dit scenario nam de hoeveelheid watervlooien explosief toe vergeleken met de andere systemen en zelfs aan de kleur van het water was al te zien dat het systeem veranderd was. 

Een duidelijke boodschap uit dit onderzoek is dan ook dat het ontzettend lastig kan zijn om de gevolgen van klimaatopwarming te overzien aan de hand van losse componenten, zoals alleen temperatuurstijging. Verschillende effecten kunnen elkaar versterken, waardoor de uiteindelijke consequenties groter kunnen zijn dan verwacht.

Sanne Moedt

Student Rijksuniversiteit Groningen

Sanne heeft in de periode juli 2017 - november 2018 bij Bureau Biota haar afstudeerproject uitgevoerd voor de Rijksuniversiteit Groningen. Ze heeft het effect van ganzen bestudeerd op het leven in ondiepe Arctische meren en poelen. Ganzen spenderen tijdens de broedperiode veel tijd rond de meerjtes langs de kust van Spitsbergen en dit zorgt voor een aanvoer van nutriënten in de vorm van ganzenkeutels. Om uit te zoeken wat de effecten zijn van deze nutriëntentoevoer heeft zij in de zomer van 2017 watermonsters verzameld op Spitsbergen bij meertjes met een verschillende mate van ganzenactiviteit. De focus lag tijdens het project op het bestuderen van de zoöplankton gemeenschap in deze meren.

De invloed van ganzen op de zoöplankton gemeenschap in ondiepe Arctische meren en poelen.

Zoöplankton is een groep organismen met een korte generatietijd, waardoor deze groep snel kan reageren op veranderingen van de omgeving. Dit maakt zoöplankton een geschikte indicatorgroep voor monitoring. De ganzenpopulatie op Spitsbergen is de afgelopen decennia sterk toegenomen. Om te begrijpen wat voor gevolgen dit heeft op meertjes die verspreid liggen langs de kust, zijn er naast het nemen van planktonmonsters ook enkele (a)biotische factoren gemeten: ganzenkeutels, vegetatiebedekking, EGV, pH en watertemperatuur.

Uit het onderzoek bleek dat het totale biovolume van zoöplankton toeneemt bij een toenemende ganzenactiviteit. De toevoer van nutriënten uit ganzenkeutels leidt dus tot een verhoogde productiviteit van deze Arctische zoetwatersystemen. Een stijging van het nutriëntengehalte in Arctische meren leidt vaak tot een verschuiving van bentische primaire productie naar planktonische primaire productie. Als gevolg hiervan is ook een verschuiving in de grazers (bijv. watervlooien) te verwachten. Voor de watervlooien is inderdaad een verschuiving van een voornamelijk littorale naar een meer planktonische gemeenschap gevonden. Deze verschuiving werd het beste verklaard door de conductiviteit van het water en vegetatiebedekking rondom de meertjes. Beide factoren zijn positief gecorreleerd aan de aanwezigheid van ganzen.

Naast zoöplanktonmonsters zijn er ook sieralgenmonsters verzameld. Deze zullen op een later moment worden geanalyseerd.

Maarten Dorenkamp

Student Rijksuniversiteit Groningen

Maarten heeft in de periode mei 2016 - januari 2017 een onderzoek gedaan aan de plant krabbenscheer (Stratiotes aloides) als bioindicator voor de aanwezigheid van het aantal aanwezige individuen van de zeldzame libel, groene glazenmaker. Hiervoor heeft hij gedurende de zomer veel veldmetingen gedaan aan deze planten en meegeholpen met een lopend onderzoek aan de groene glazenmaker.

Morfologische aspecten van Stratiotes aloides als een indicator voor de mate van aanwezigheid van Aeshna viridis.

Krabbenscheer staat bekend als bioindicator voor verschillende aspecten als waterkwaliteit en biodiversiteit. Deze plant faciliteert verlanding en kan in voedselrijke wateren in hoge dichtheden aanwezig zijn. Door deze snelle groei en het afsterven van oude planten (in de winter), kan in korte tijd een dikke sliblaag op de bodem ontstaan. Deze sliblaag zorgt uiteindelijk voor het verdwijnen van de plant, waardoor het voortplantingshabitat van de zeldzame en streng beschermde libel, de groene glazenmaker, verdwijnt. In Nederland is deze libellensoort volledig afhankelijk van krabbenscheer. Bij afwezigheid van deze plant zal de libel verdwijnen en mogelijk uitsterven. Dit betekent dat locaties waar krabbenscheer voorkomt goed moeten worden onderhouden, waardoor verjonging van de vegetatie mogelijk is. 

Dit onderzoek heeft zich gericht op het vinden van morfologische aspecten van krabbenscheer, die als indicator kunnen dienen voor de mate van aanwezigheid van de groene glazenmaker. Tijdens het veldseizoen zijn verschillende aspecten gemeten aan krabbenscheer, zoals bladlengte, bedekkingspercentages, wortellengte, diameter, etc. Uit het onderzoek kwam naar voren dat vitaliteit van de planten de beste indicator is voor het aantal exuviae van groene glazenmakers en het aantal eiafzettende vrouwtjes. Andere indicatoren waren het aantal nieuwe scheuten aan de plant, het bladoppervlak (exuviae) en de diameter van de plant (eiafzet).

Bureau Biota Maarten Doornkamp
Krabbenscheer - Stratiotes aloides

Sytske Lankreijer

Student Vilentum Almere

Sytske heeft in 2015 een literatuurstudie gedaan naar de invloeden van gradienten in aquatische ecosystemen op biodiversiteit. Daarnaast heeft ze uitgezocht of het niet plegen van beheer aan krabbenscheervegetaties een nadelige invloed heeft op de groene glazenmaker. 

De invloed en haalbaarheid van verschillende typen gedifferentieerd beheer op de groene glazenmaker en andere karakteristieke macrofauna.

Bureau Biota heeft onderzoek gedaan naar een nieuwe vorm van beheer in watergangen, met name voor krabbenscheer, te weten ritssluitingbeheer. De hypothese is dat ritssluitingbeheer door het inbrengen van meer gradienten in het water een verhoging geeft aan de biodiversiteit. Daarnaast wordt verwacht dat deze nieuwe maaimethode resulteert in minder verlies van eitjes en larven van de groene glazenmaker, doordat per saldo minder biomassa wordt verwijderd bij de maaibeurt. 

Voor het behoud van soorten zijn processen die de ruimtelijke hetrogeniteit bepalen van curciaal belang. De heterogeniteit zorgt dat soorten naast elkaar kunnen leven en elkaar niet wegconcurreren. Fasering van beheer in ruimte en tijd, heeft positieve invloed op de biodiversiteit in verschillende systemen. Dit geeft namelijk vluchtmogelijkheden voor de fauna en voor flora betekent dit dat zaadverspreiding vanuit overblijvende planten mogelijk blijft. 

Bureau Biota Sytske Lankreijer

Wilt u meer over het bovenstaande weten? Bel of mail ons gerust.
info@bureaubiota.com | 06 24 62 03 14