Wet natuurbescherming - algemeen

Bij veel bouw- of renovatieprojecten (bv. energieneutrale of NOM-woningen) of anderszins ruimtelijke ontwikkelingen kunnen de geplande activiteiten negatieve effecten veroorzaken op beschermde soorten. In Nederland hebben we te maken met natuurwetgeving. Deze wetgeving zegt dat we bepaalde soorten moeten beschermen, omdat het anders niet goed gaat met de instandhouding van deze soorten. De bescherming van deze soorten kan een nationale, maar ook een internationale (Europese) oorsprong hebben. Vanaf 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingwet overgegaan in de Wet natuurbescherming. De nieuwe wet is gericht op zowel soortenbescherming als gebiedsbescherming (Natura 2000). 

De eerste stap bij een toetsing aan de natuurwetgeving is het uitvoeren van een quickscan. Bij een dergelijk onderzoek maken we een inschatting van de potentiele aanwezigheid van of het mogelijke gebruik van het onderzoeksgebied door beschermde dieren of planten. Verder wordt gekeken naar de mogelijke invloed van de geplande activiteiten op planten en dieren die gebruik maken van het onderzoeksgebied. Eventueel kan worden aanbevolen om een nader onderzoek uit te voeren om een beter beeld te krijgen van soorten die moeilijk aan te tonen zijn. Aan de hand van de te verwachten effecten kan Bureau Biota al dan niet oplossingen bieden om deze effecten te voorkomen of te verminderen. Ook kunnen we aangeven of sprake is van een noodzaak tot het aanvragen van een vergunning dan wel ontheffing.

Bij een projectaanvraag in het kader van natuurwetgeving gaat Bureau Biota als volgt te werk:

1.
Literatuurstudie

Op basis van de beschikbare literatuur maken we een inschatting van de situatie.

2.
Veldonderzoek

Afhankelijk van de situatie kan dit één tot enkele uren of dagen duren.

3.
Data-analyse

De gegevens uit de literatuurstudie en het veldonderzoek worden verwerkt.

4.
Rapportage

We brengen in beeld welke soorten zijn aangetroffen of mogelijk aanwezig zijn.

Resultaten van de quickscan
Wanneer uit de quickscan blijkt dat geen beschermde soorten of leefgebieden van die soorten in het geding zijn, dan bestaat geen noodzaak tot het aanvragen van een ontheffing en of vergunning.

Wanneer wel beschermde soorten of leefgebieden in het geding zijn, is het afhankelijk van de beschermingsstatus wat er moet gaan gebeuren. Wel of geen ontheffing/vergunning aanvragen? Hier kunnen wij u bij helpen.

Wat als na een quickscan nog twijfel bestaat of in het plangebied beschermde soorten voorkomen?
Als uit de quickscan blijkt dat een plangebied mogelijk door beschermde soorten wordt gebruikt, maar nog niet helemaal duidelijk in welke mate, dan geeft een nader onderzoek daar inzicht in. Tijdens dit nader onderzoek zoeken we doelgericht naar de aanwezigheid van verdachte soorten en kunnen we beter bepalen of de geplande ingrepen van invloed zijn op de beschermde soorten in kwestie en of er noodzaak is tot het aanvragen van een ontheffing/vergunning.

En hoe dan verder bij nadelige effecten op aanwezige te beschermen natuurwaarden?
Als uit het ecologisch onderzoek blijkt dat beschermde soorten of leefgebieden in het gedrang komen door de geplande activiteiten, dan is het aan een deskundig ecoloog de taak om aan te geven hoe negatieve effecten voorkomen kunnen worden. Het is echter niet altijd mogelijk om negatieve effecten op instandhoudingsdoelen te voorkomen. In deze gevallen moet een ontheffings- of vergunningsaanvraag worden ingediend. Bij dergelijke aanvragen is een activiteitenplan van essentieel belang, omdat aan de hand hiervan wordt bepaald of de geplande activiteiten op de beschreven wijze door mogen gaan. Doorgaans verlangt de ontheffing-/vergunningverlener dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol op de locatie aanwezig moet zijn. Desgewenst kan Bureau Biota u helpen met het opstellen van een activiteitenplan en/of een ecologisch werkprotocol.

Wilt u meer over het bovenstaande weten? Bel of mail ons gerust.
info@bureaubiota.com | 06 24 62 03 14