De waterral is van de zijkant wat afgeplat en heeft lange tenen, waardoor ze zich goed door hun leefgebied, dat vaak moerassig is, kunnen voortbewegen. Ze zijn een slagje kleiner dan de meer bekende waterhoen. Volwassen vogels zijn bovenop bruin-zwart gespreept met een grijze borst en voorhoofd. Ze hebben een vrij lange rode snavel, die bij jonge dieren nog bruin is. De veren op hun borst en voorhoofd zijn bruin gestreept.
De vogels blijven in de winter in Nederland. Eén tot twee keer per jaar broeden ouders gezamenlijk een legsel van 6 tot 11 eieren uit. Ze bouwen hiervoor een nest van dode rietstengels op het water in dicht riet. Na ongeveer 20 dagen broeden komen de jongen uit het ei. De jongen verlaten na een paar dagen al het nest, maar blijven nog zeker 20-30 dagen bij de ouders. Ze eten zowel insecten, spinnen, regenwormen en zoetwaterkreeftjes als plantaardig voedsel (wortels, zaden, bessen). Ook wordt er op z'n tijd wel eens een visje en kikker gegeten.
Ondanks dat deze vogels vrij algemeen verspreid over Nederland voorkomen, zijn ze niet makkelijk te zien. Je kunt ze aantreffen in vaak dichtbegroeide moerassen en laagveen, waar ze zich het liefst verschuilen tussen het riet. Toch zijn ze door hun herkenbare geluid, dat soms een beetje doet denken aan een speenvarken, goed te vinden.