Het verenkleed van de mannetjes lijkt een beetje op dat van de huismus. De rietgors man onderscheidt zich van de huismus door zijn opvallende, zwarte kop en keel met een witte halsband. Gedurende het najaar en de winter verdwijnt het zwart langzaam, waardoor het mannetje op het vrouwtje begint te lijken. Vrouwtjes hebben een bruinachtige kop met een dunne lichte streep langs de wangen. Tijdens het broedseizoen eet de rietgors voornamelijk ongewervelden. Buiten deze periode eet deze vogel veelal zaden, voornamelijk van riet.
Je kunt de mannetjes in het voorjaar zien zingen vanuit rietpluimen of toppen van struiken vanwaar ze hun territorium verdedigen. De vrouwtjes maken dan een eenvoudig nest van rietstengels of gras met blaadjes. De nesten liggen vaak op een pol gras of tussen plantenstengels geklemd. Ze hebben een á twee nesten per jaar, met 4-5 eieren. Samen met hun partner voeden ze de jongen, die na 9-12 dagen al kunnen vliegen.
De rietgors broedt van West-Europa tot helemaal in Japan. Rietgorzen komen voor in verschillende soorten habitats, vochtige plekken met riet of ruigte zijn vaak voldoende. Een deel van de populatie trekt in de winter naar Zuidwest-Europa, de rest blijft jaarrond in Nederland. De soort wordt in heel Nederland waargenomen.