Opvallend aan de glanskop is dat ze een stuk minder fel zijn dan andere, verwante mezensoorten. Ze hebben een vaalbruin kleed met een donkere kap, zoals ook andere mezen, de glanskop heeft ook lichtere onderdelen. De glanskop lijkt sprekend op de matkop, alleen ontbreekt de lichte baan op de armpennen en is de zwarte kinvlek wat minder groot dan die van de matkop. Gelukkig is de zang goed van andere soorten te onderscheiden.
De glanskop broedt vanaf half april in een nestholte, meestal in rottend hout of in een zelfgemaakte holte. Heel af en toe maken ze gebruik van een nestkast. Als de jongen na 18-19 dagen vliegvlug zijn blijven ze nog tot 15 dagen bij de ouders. In de zomer eten ze voornamelijk insecten en andere ongewervelden.
De glanskop volgt in Europa vrijwel precies hetzelfde verspreidings-gebied als de beuk (Fagus sylvatica). Beukennootjes zijn een van de belangrijkste voedselbronnen van de glanskop in de winter, de vogel profiteert dan ook van de grote hoeveelheid zaden die beuken in de herfst produceren. Soms verstopt de glanskop voedsel als voorraad voor de winter. De glanskop broedt en overwintert in hetzelfde gebied, met de voorkeur voor wat ouder loofbos met een minimale grootte van minimaal 4 hectares. Deze bossen zijn vooral te vinden op de Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, Zuid-Limburg en het westen van Drenthe.