De ringslang is grijs, bruin of olijfgroen met af en toe zwarte vlekjes aan de zijkant. De kop is vaak lichter van kleur met een een herkenbare geelwitte ring. Daarachter zitten twee vlekken, die geel en zwart van kleur zijn. Met een lengte van 90 tot 120 centimeter is het de grootste slang die in Nederland voorkomt. De mannetjes zijn vaak wat kleiner dan de vrouwtjes.
Ringslangen leggen 20-30 eieren in dichte lagen organisch materiaal. Broeierige plaatsen, zoals composthopen, zijn bij uitstek geschikt voor vrouwtjes om hun eieren in af te zetten. Eiafzet vindt in juni en juli plaats. De slangen overwinteren ondergronds of in diepere holtes van oktober tot en met februari.
Deze ongevaarlijke slang komt vooral in Midden- en Noord-Nederland voor. Hij jaagt met name op amfibieën en is dan ook altijd in en rondom water te vinden. Bij gebrek aan gif heeft deze slang een ander verdedigingsmechanisme ontwikkeld. Als hij wordt aangevallen of zich bedreigd voelt, kan hij voor dood spelen en een stinkende stof uitscheiden, die een beetje naar rotte vis ruikt.