Weidegebied

Weidegebieden werden van oudsher gebruikt om in de voedselvoorziening van het vee te voorzien. Liep het vee niet buiten, dan werd het gras gemaaid en opgeslagen. Percelen werden van elkaar gescheiden met natuurlijke afscheiding in de vorm van houtwallen, heggen en sloten. Deze afwisseling aan (bloemrijke) terreinen met beschutting in heggen en water zorgde voor een grote verscheidenheid aan soorten. Door de intensivering van de landbouw en veeteelt is een groot deel van de weidesoorten inmiddels verdwenen. Initiatieven zoals Boeren voor Natuur zijn erop gericht om deze achteruitgang te stoppen en typische soorten als de grutto en de kieviet in de Nerlandse natuur te behouden.

Hieronder worden enkele soorten van het weidegebied in de Delftse hout besproken.

Blauwe reiger (Ardea cinerea)

Broedperiode: februari - juli

De blauwe reiger is niet moeilijk om te herkennen. Ze zijn tussen de 80 en 100 cm groot, ze staan hoog op hun poten, hebben een lange nek en een lange spitse snavel. De kleur is meer grijs dan blauw, met een lichter grijze nek en een witte kop met een zwarte streep. Het mannetje en het vrouwtje zien er hetzelfde uit. Reigers hebben geen echte zang, maar ze hebben wel een roep als ze rondvliegen. Deze roep wordt ook gebruikt in de baltsperiode bij het nest. Wanneer je op het plaatje van de zingende vogel klikt, kun je de roep van de blauwe reiger horen.

De blauwe reiger maakt een nest in bomen, vaak in een kolonie. De voorkeur gaat uit naar plekken waar rovers moeilijk bijkomen, daarom zijn bomen op eilandjes erg favoriet. Het vrouwtje bouwt het nest van takken die het mannetje komt brengen. Al vroeg in het seizoen begint het vrouwtje met broeden, vanaf februari. Ze hebben 1 nest per jaar, met 4 tot 6 eieren. Ze broeden in ongeveer 3 tot 4 weken de eieren uit, daarna zijn de jongen na ongeveer 6 weken al vliegvlug. Ze blijven vaak nog wel tussen de 10 en 20 dagen op of bij het nest in de buurt.

De blauwe reiger eet vooral vis, maar ze eten eigenlijk alles wat ze in ondiep water kunnen vinden. Ook eten ze wel mollen en muizen. Ze vangen deze dieren door heel stil te blijven staan wachten tot deze vlakbij zijn, om ze dan in een snelle beweging met hun snavel te pakken.

De blauwer reiger kun je het hele jaar door in Nederland vinden, maar een deel trekt wel weg naar het zuiden. Het deel dat hier blijft trekt in de winter rond op zoek naar plekken met voldoende voedsel. Tijdens een periode van stevige langdurige vorst, waarbij het meeste water bevroren is, kunnen deze reigers uiteindelijk sterven. Je ziet de blauwe reiger overal waar ondiep water is. Klik maar eens op de kaart om te bekijken waar ze pas nog gezien zijn.

Grutto (Limosa limosa)

Broedperiode: maart - oktober

De grutto is een echte steltloper, ze hebben lange poten en zijn ongeveer 35-45 cm groot. Het lichaam is bruinig van kleur, de kop en de borst zijn oranje-roodachtig en de buikzijde is meer wit. De staart is aan de basis wit en heeft aan het eind een zwarte eindband. De grutto heeft een lange, rechte oranje snavel die aan de punt zwart is. De vrouwtjes lijken heel erg op de mannetjes, soms zijn de kleuren iets valer bij het vrouwtje en ze heeft een iets langere snavel. De mannetjes grutto’s laten een opvallende baltsvlucht zien en roepen tijdens deze vlucht hun eigen naam, gruttoooo-gruttooo-gruttooo. Wanneer je op het plaatje van de zingende vogel klikt, kun je de roep van de grutto horen.

De grutto nestelt op de grond, ze maken een onopvallend grasnest in de lange vegetatie van het grasland. Al vanaf eind maart kunnen de eerste grutto’s aan het broeden zijn. Normaal hebben ze maar 1 nest per jaar, met 3 tot 4 eitjes. Ze broeden ongeveer 3 weken. De jongen lopen meteen het nest uit, het zijn echte nestvlieders, ze jagen zelf op kleine insecten in het weiland. Na 3 tot 4 weken zijn de jongen vliegvlug. Volwassen grutto’s eten veel regenwormen en emelten. Deze vangen ze door met hun snavel in zachte bodem te zoeken.

Nergens broeden er meer grutto’s dan in Nederland. Door de verandering van het agrarische landschap in de laatste decennia gaat het met de grutto in Nederland steeds slechter. Het meest ideaal zijn vochtige, kruidenrijke graslanden met een goed bodemleven en volop insecten aan de oppervlakte. Late maaidata en kruidenrijke weilanden zijn een vereiste om jonge grutto’s kans te geven te overleven. 

De Grutto overwintert in West-Afrika in Senegal en Guinee-Bisseau. Vanaf februari keren de grutto’s terug in Nederland om hier te broeden. De grutto is een echte weidevogel die op vochtige, kruidenrijke grasland broeden. Daarnaast zijn ze veel te vinden bij ondiepe plassen en plas-dras weilanden. Klik maar eens op de kaart om te bekijken waar ze pas nog zijn gezien.

Kievit (Vanellus vanellus)

Broedperiode: maart - augustus

De kievit is onmiskenbaar. Het mannetje heeft in de broedtijd een witte onderkant met zwarte borst. Ze hebben een witte kop met opvallende zwarte kuif en de groene en paarse glanzende rug en vleugels. De vrouwtjes zijn minder contrastrijk gekleurd en ze hebben een kortere kuif. Buiten de broedtijd lijken beide geslachten meer op elkaar. Het mannetje is territoriaal en roept met een beetje fantasie zijn eigen naam als zang. Wanneer je op het plaatje van de zingende vogel klikt, kun je de roep van de grutto horen.

Kieviten broeden op de grond in een eenvoudig kuiltje in de grond die bekleed is met strootjes. Al vanaf begin maart kunnen de eerste kieviten aan het broeden zijn. Een mannetje kan meerdere vrouwtjes hebben. Ze hebben 1 of 2 nestjes per jaar, met gemiddeld 4 eitjes. Ze broeden ongeveer 4 weken. De jongen lopen meteen het nest uit, het zijn echte nestvlieders. De jongen jagen zelf op allerlei soorten kleine insecten. Na 5 tot 6 weken zijn de jongen vliegvlug. Volwassen kieviten eten allerlei kleine diertjes die op of vlak onder de grond leven zoals: slakjes, spinnen, larven, insecten en wormen. 

De kievit kan overwinteren in Noord-Afrika maar een groot gedeelte blijft in Nederland. In de winter komen ook veel kieviten uit noordelijkere streken hier overwinteren. Deze groepen bewegen heen en weer met de vorstgrens en als het hier langdurig koud wordt trekken ze naar Engeland of Frankrijk. De kievit is te vinden in zo open mogelijk landschap, vaak agrarisch gebied. Klik maar eens op de kaart om te bekijken waar ze pas nog zijn gezien.

Lepelaar (Platalea leucordia)

Broedperiode: februari - september

De lepelaar is een grote witte vogel die hoog op zijn poten staat. Ze zijn ongeveer 80-90 cm groot. Opvallend bij de lepelaar is de vorm van de snavel, deze is aan het eind breed en plat en lijkt daardoor op een lepel. In de broedperiode hebben lepelaars een oranje-gele borstvlek. Verder zijn hebben ze een wit verenkleed, zwarte poten en een zwarte snavel die aan het uiteinde oranje tot geel is. Ook hebben ze een kuif. Het mannetje en vrouwtje zien er hetzelfde uit. Lepelaars maken bijna geen geluid, alleen in de kolonie kun je lepelaars geluiden horen maken. Wanneer je op het plaatje van de zingende vogel klikt, kun je deze geluiden horen.

De lepelaar broed in kolonies met vaak meerdere andere vogelsoorten zoals reigers, aalscholvers en meeuwen. Meestal maken ze een nest in een boom, maar op de Waddeneilanden maken ze ook nesten op de grond. Het vrouwtje kan vanaf eind maart beginnen te broeden. Ze heeft 1 nest per jaar met meestal 4 eieren. Na ongeveer 25 dagen broeden komen de eieren uit. Na 7 weken zijn de jongen vliegvlug. Vaak overleeft maar 1 jong het uiteindelijk. Lepelaars eten vooral allerlei dieren die in het water leven, dit kan zoet of zout zijn. Ze foerageren veel in ondiepe poldersloten, oeverzones en moerassen.  

De lepelaar overwintert aan de westkust van Afrika en ten zuiden van de Sahara. Lepelaars leggen niet in één keer de hele afstand af, maar verplaatsen zich van moeras naar moeras en leggen slechts een paar honderd kilometer per keer af. Lepelaars zijn te vinden in dynamische natte milieus, vaak op de overgang van zout- en zoetwater. Klik maar eens op de kaart om te bekijken waar ze pas nog zijn gezien.

Scholekster (Haematopus ostralegus)

Broedperiode: april - september

De scholekster is een onmiskenbare vogel. Een beetje een dikkere, zwart-witte steltloper met opvallende oranje-rode snavel. De bovenkant is vooral zwart en de onderkant vooral wit. In vlucht zie je een opvallende witte streep op de verder zwarte vleugels. Het mannetje en vrouwtje zien er hetzelfde uit. Het geluid dat scholeksters maken is luid, hoog en draagt erg ver. Ze maken dit geluid niet alleen om hun territorium aan te geven, maar ook als er gevaar dreigt of als ze rondvliegen. Het luidde ‘tepiet tepiet’ is dan goed te horen. Dit heeft ze ook wel de bijnaam “bonte pieten” of “pieten” bezorgd. Wanneer je op het plaatje van de zingende vogel klikt, kun je deze geluiden horen.

Waar de scholekster vroeger ook in het agrarisch land broedde zie je nu dat ze zich meer en meer verplaatsen naar de grinddaken in dorpen en steden. Daarnaast broeden ze ook nog veel langs de kust en op de Waddeneilanden. Scholeksters broeden op de grond, of dus op een grinddak, en maken daar een kuiltje in de grond als nest. Ze bekleden dit nest spaarzaam met schelpjes, steentjes of stro. Het vrouwtje heeft 1 nestje per jaar met 3 tot 4 eieren. Na bijna 4 weken broeden komen de eitjes uit. De jongen zijn ook echte nestvlieders en kunnen meteen het nest verlaten. Wel worden de jongen van scholeksters lang gevoerd door hun ouders. Na ongeveer 5 weken zijn ze vliegvlug. In het binnenland eten scholeksters vooral wormen, maar ook emelten en andere insecten. Langs de kust eten ze vooral schelpdieren, maar ook wormen, garnalen en krabben.

De Scholekster trekken niet echt weg maar overwinteren vooral in het Wadden- en Deltagebied. Vroeger kwamen ze vooral langs de kust en op de Waddeneilanden voor, nu leven ze ook in natuurgebieden, agrarisch gebied en bij bebouwing.  Klik maar eens op de kaart om te bekijken waar ze pas nog zijn gezien.

Haas (Lepus europaeus)

Actieve periode: hele jaar

De haas is geen knaagdier zoals veel mensen verwachten, maar valt samen met het konijn onder de haasachtigen. De haas is één van de groter zoogdieren in Nederland met een kopromplengte van 50-65 cm. Ze kunnen tussen de 3 en 5 kilo zwaar zijn. De kleur van de vacht is grijzig, tot geelbruin. Deze kleur verschilt met de ondergrond waar ze leven. Op de zandgronden zijn de hazen bruiner, op de kleigronden zijn ze grijzer. Hazen en konijnen lijken wel een beetje op elkaar, maar hazen zijn een stuk groter, hebben grotere en langere poten en ze hebben langere oren met een zwarte punt.

Hazen zijn vooral in de avond en de nacht actief en gaan dan op zoek naar voedsel. Het zijn echte herbivoren (planteneters) en eten grassen, kruiden, knoppen, zaden en twijgen. Overdag rusten of slapen hazen in een leger, een zelfgemaakte ondiepe uitholling op een beschutte plek. Een leger is tussen de 10 en 20 cm diep en maximaal 25 cm lang. Met hun achterlijf liggen ze in het diepste deel. Hazen zijn het hele jaar door actief, in de winter is er genoeg voedsel voor ze te vinden, dus hoeven ze niet in winterslaap.

In de paartijd, ook wel rammeltijd genoemd, vechten hazen vaak hevig en staan ze als boksers tegenover elkaar. Ze staan op hun achterpoten tegenover elkaar en slaan met hun voorpoten naar de ander. Dit kunnen mannen onderling zijn die om een vrouwtje vechten, maar het kan ook een vrouwtje zijn die een man van zich af wil houden. Het vrouwtje krijgt tussen februari en oktober meestal 4 nestjes met jongen. In totaal zijn dit gemiddeld 11 jongen per jaar. De jonge hazen worden volledig behaard geboren en gaan na één of enkele dagen al het nest uit. Hier komen ze wel weer terug om gezoogd te worden. Maar 2 tot 4  van de jongen overleven er uiteindelijk.

De haas komt voor in allerlei open landschappen, zoals graslanden, akkers en weilanden. Ze komen ook voor in open bossen, heidevelden en kwelders. De haas komt algemeen en verspreid in Nederland voor. Klik maar eens op het kaartje om te ontdekken waar de haas pas nog is gezien.